Longread

Genetische verklaring als medeoorzaak intelligentieverschillen blank en zwart niet uit te sluiten

05-02-2018 12:38

 
Helaas: deze aanbieding is verlopen, maar probeer deze boeken eens
 

 

Over het bestaan van de gemiddelde intelligentieverschillen tussen zwart en wit in de VS is weinig verschil van mening. Verschil van mening bestaat er enkel over de interpretatie daarvan.

Aanzienlijk verschil in IQ

Het verschil in gemiddeld IQ tussen blank en zwart in de VS is om en nabij de 15, met een gemiddelde van 85 voor zwarten. Natuurlijk zijn er zwarten met een hoger IQ dan de gemiddelde blanke. Er zijn ook zwarten die in de categorie hoogbegaafd vallen. Toch valt niet te ontkennen dat zwarten oververtegenwoordigd zijn bij mensen met een laag IQ en ondervertegenwoordigd zijn bij mensen met een hoog IQ. Wie de klokkromme bekijkt, valt op hoezeer zwarten qua IQ onderaan bungelen. Kijken we internationaal, dan worden de verhoudingen alleen maar schever. Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara, en enkele landen in de Cariben waar de overgrote meerderheid afstamt van slaven uit Afrika, hebben wereldwijd het laagste gemiddelde IQ. De schattingen voor Afrikanen ten zuiden van de Sahara lopen uiteen van 70 tot 80.

Welke waarde moeten we hechten aan dit lage gemiddelde IQ onder zwarten? De in Nederland gangbare norm is dat iemand met een IQ tussen de 70 en 85 als zwakbegaafd wordt bestempeld. Ligt het IQ beneden de 70, dan wordt niet meer gesproken van zwakbegaafdheid, maar van verstandelijk beperking. Als in de VS dus het gemiddelde IQ onder zwarten 85 bedraagt, dan betekent dit volgens diezelfde norm dat de helft van hen als zwakbegaafd, of zelfs als verstandelijk beperkt dient te worden gekwalificeerd. Voor de landen ten zuiden van de Sahara zou volgens deze norm, uitgaande van de laagste schattingen, meer dan de helft van de bevolking als verstandelijk beperkt te kwalificeren zijn. Je kunt ook een vergelijking op basis van leeftijd maken. Een IQ van 85 voor een jongvolwassene komt dan overeen met een gemiddelde testscore van een 17 jarige blanke. Een IQ van 70 komt overeen met een 15-jarige blanke.

Ongemakkelijke feiten

Hoe je die cijfers ook verder interpreteert, duidelijk moge zijn dat het hier niet slechts over marginale verschillen gaat. Het is niet een kwestie van ietsje meer of minder. Het zijn bepaald indrukwekkende verschillen, met mogelijkerwijs grote maatschappelijke consequenties. De verschillen zouden een verklaring kunnen bieden voor het feit dat juist onder zwarten in de VS sociaaleconomische problemen een hardnekkig bestaan leiden. Ondertussen worden zwarten voorbij gestreefd door immigranten uit Azië, en Zuid- en Midden Amerika. Het lage gemiddelde IQ in Afrika is mogelijkerwijs een verklaring voor het feit dat juist daar zo vaak sprake is van failed states.

En ja, de verschillen in intelligentie binnen populaties van zowel blanken als zwarten zijn groter dan de gemiddelde verschillen in intelligentie tussen blank en zwart. Dat is evenwel een nietszeggende uitspraak. Je vergelijkt in dat geval namelijk absolute verschillen met gemiddelde verschillen. De uitspraak is strikt genomen niet onjuist maar wel misleidend. Uitspraken van dit type worden maar al te vaak door onderzoekers, beleidsmakers en journalisten gebruikt, om te voorkomen dat argeloze burgers deze ongemakkelijke feiten onder ogen zien.

Nature of nurture

Dat de gemiddelde intelligentie onder zwarten lager is dan onder blanken wordt nauwelijks in twijfel getrokken. Heftige meningsverschillen bestaan er vooral waar het erom gaat de genoemde intelligentieverschillen al dan niet genetisch verklaren. Uit tweelingonderzoek in een land zoals Nederland blijkt dat ongeveer 55% (de metingen lopen uiteen tot wel 80 0f 90%) van de intelligentie erfelijk bepaald is. Omgevingsfactoren zoals voeding, opvoeding, cultuur en scholing bepalen de overige 45%. De genen bepalen de bovengrens van de te behalen intelligentie. De omgeving zorgt ervoor in hoeverre dat maximale niveau ook bereikt wordt. Die verhouding van 55% tegen 45% is echter niet altijd en overal hetzelfde. Die hangt af van de situatie die je bestudeert. In situaties waarin nog veel te verbeteren valt, zal de omgevingsfactor groter en de erfelijkheidsfactor kleiner zijn. In het theoretische geval waar alle omgevingsfactoren geoptimaliseerd zijn, is intelligentie 100% erfelijk. Dat klinkt misschien contra-intuïtief, maar dat wordt door zowel voor- als tegenstanders van een genetische verklaring voor intelligentieverschillen tussen blank en zwart, onderkend.

Tegenstanders van een genetische verklaring zijn geneigd te denken dat de gemiddelde verschillen tussen blank en zwart helemaal kunnen worden weggepoetst door de omstandigheden te verbeteren. Uit het genoemde tweelingonderzoek blijkt echter dat dit maar zeer beperkt het geval is. Eigenlijk zeggen de tegenstanders dat er qua intelligentie weliswaar op individueel niveau genetische verschillen bestaan, maar niet op het niveau van blanken ten opzichte van zwarten. Dát verschil is dus 0% nature en 100% nurture. Methodoloog Wicherts bijvoorbeeld koestert de hoop dat alle verschillen tussen blank en zwart aan omgevingsfactoren toe te schrijven zijn, en dat een genetische theorie gefalsificeerd wordt. Andere onderzoekers, waaronder Jensen en Rushton, menen dat een genetische component in de gemiddelde intelligentieverschillen tussen blank en zwart niet uit te sluiten is, en op basis van het bestaande onderzoek zelfs waarschijnlijk is. Zij denken echter níet dat het 100% nature en 0% nurture is. Zij denken dat het nature én nurture is, bijvoorbeeld 50% nature en 50% nurture.

Drie afstammingsgroepen

In theoretisch opzicht valt allerminst uit te sluiten dat er genetische intelligentieverschillen bestaan tussen blank en zwart. Die zijn ontstaan sinds de homo sapiens zich 60.000 tot 80.000 jaar geleden vanuit Afrika over de aardbol heeft verspreidt. Hoe die verspreiding heeft plaatsgevonden, is redelijk goed bekend via genografisch onderzoek. Genetische intelligentieverschillen tussen blank en zwart vallen temeer niet uit te sluiten, omdat de verspreidde mensenpopulaties over tienduizenden jaren zich ook genetisch hebben aangepast aan verschillende biotopen, en omdat er over die tienduizenden jaren betrekkelijk weinig genetische uitwisseling tussen de verspreidde mensenpopulaties heeft plaatsgevonden. Via genografisch onderzoek is het dan ook zondermeer mogelijk om een zwarte Congolees van een blanke Duitser te onderscheiden. In de praktijk is een veel fijner onderscheid mogelijk: alleen al op het grondgebied van Nederland zijn op basis van genetisch onderzoek een drietal afstammingsgroepen te traceren.

Wat wellicht ook een rol speelt is dat in Afrika als bakermat van de homo sapiens de genetische verschillen binnen Afrika groter zijn dan de rest van de wereld bij elkaar. ‘Tussen een LUO- en een Kikuyu-stamlid zijn de genetische verschillen groter dan tussen een Koreaan en een Duitser’, Schrijft Lucas Brouwers. Blijkbaar kennen de genen in Afrika een evolutionair veel langere geschiedenis, wat de mogelijkheid van minder ontwikkelde cognitieve vermogens kan verklaren, denk ik dan.

Intelligentieverschillen blank en zwart racistisch

Omdat de genetische differentiatie verdeelt over het gehele genoom plaatsvindt, is er geen reden om aan te nemen waarom cognitieve vermogens, zoals deze blijken uit intelligentietesten, van genetische differentiatie zijn uitgesloten. Het is vanuit puur wetenschappelijk oogpunt daarom een bedenkelijke hypothese om aan te nemen dat genetisch te onderscheiden populaties qua cognitieve vermogens genetisch niet van elkaar verschillen. Ik zie het dan ook niet als een hypothese, maar eerder als een axioma: een onbewezen vooronderstelling.

Daarmee zijn we op een belangrijk pijnpunt gestoten. Omdat het voor de tegenstanders, ideologisch gezien, onverdraaglijk is dat er genetische verschillen in gemiddelde intelligentie tussen blanken en zwarten bestaan, is voor hen de enige mogelijke optie dat geconstateerde verschillen volledig door omgevingsfactoren bepaald zijn: 0% nature en 100% nurture. Dit is in wezen een fundamentalistisch standpunt, hoewel in de media niet wordt nagelaten om juist hun opponenten (50% nature 50% nurture) van fundamentalisme te betichten. Alleen al de veronderstelling van gemiddelde intelligentieverschillen tussen blank en zwart is volgens hen racistisch en moet koste wat kost via falsificerend onderzoek bestreden worden, maar ook via meningsvorming in het onderwijs.

Wicherts bijvoorbeeld richt zijn pijlen vooral op Richard Lynn. Naast verdachtmakingen verwijt hij hem slecht onderzoek. Het is echter niet zo dat de zich vooraf op de borst kloppende Wicherts een klinkklare overwinning over Lynn heeft behaald, laat staan dat hij de discussie over intelligentieverschillen definitief heeft beslecht. De schatting van de gemiddelde intelligentie van zwarten ten zuiden van de Sahara is bij hem 80, tegen 70 bij Lynn. Daarbij is het niet zo dat zijn metingen en methodes algemeen als de betere aanvaard zijn.

Karikaturiseren

Recentelijk verwoorde Femke Halsema het axioma-standpunt in haar discussie met Thierry Baudet. In haar ogen is het uitgesloten dat zwarten gemiddeld minder intelligent zijn dan blanken. Ze ging nog verder door dat standpunt te karikaturiseren als zou het veronderstellen dat waar een zwarte en een blanke elkaar ontmoeten, de zwarte altijd de dommere is. Dat is natuurlijk niet het geval. De gemiddelde intelligentie van de groep zegt niets over de individuele intelligentie van de leden van groep. Hoe intelligent iemand is, dient individueel bepaald te worden. Daarmee oordeel je uitdrukkelijk niet op basis van ras, hetgeen Halsema in haar karikatuur wel doet.

Door te reageren op het voorval tussen Halsema en Baudet maakt minister van binnenlandse zaken Ollongren in de burgermeester Dales-lezing op haar beurt een karikatuur van Artikel 1 van de grondwet. Ze stelt dat de formulering uit de grondwet ‘allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld’ gelijk is aan de formulering ‘de ene groep is niet meer waard dan de andere; de ene categorie mensen verdient niet een andere behandeling van de overheid dan de andere.’ De eerste uitspraak past het principe gelijke monniken, gelijke kappen toe op individuen, terwijl de tweede uitspraak het principe toepast op groepen. Dat maakt een wezenlijk verschil. Uit de eerste uitspraak is af te leiden dat een blank en een zwart jongetje met beide een IQ van 109, en ook verder gelijke omstandigheden, in het onderwijs dezelfde kansen moeten krijgen.

De tweede uitspraak dwingt als het ware af dat groepen als gelijk gezien moeten worden en vervolgens ook gelijk behandeld moeten worden. Als je ‘de ene groep is niet meer waard’ vertaalt naar blank en zwart zijn gemiddeld even intelligent, dan kun je tot de conclusie komen dat bijvoorbeeld 25% van zowel blanke als zwarte kinderen naar het vwo dient te gaan. Als dat blanke jongetje met zijn IQ van 109 dan buiten de 25% van de slimste blanke kinderen valt, en dat zwarte jongetje valt binnen de 25% van de slimste zwarte kinderen, dan is de kans groot dat het zwarte jongetje wel naar het vwo mag, terwijl het blanke jongetje naar het havo verwezen wordt. Gelijkheid in beoordeling en behandeling van groepen, leidt in dat geval tot discriminatie op individueel niveau. Omdat artikel 1 over individuen gaat zou minister Ollongren in dat geval tot discriminatie aanzetten.

Wetenschappelijke bevestiging voor ideologisch axioma

Laten we terugkeren naar de wetenschap. De aanhangers van het axioma volgen verschillende strategieën. Er zijn tegenstanders die het onderzoek van hun opponenten negeren. Met betrekking tot intelligentieonderzoek onder zwarten in Afrika, wordt bijvoorbeeld vanuit een culturele invalshoek aangedragen dat intelligentie afgemeten dient te worden aan in de betreffende cultuur benodigde vaardigheden, dat intelligentie dus een cultureel bepaald begrip is, en dat intercultureel intelligentieonderzoek daarom onmogelijk is. Tegen dit standpunt spreekt dat tegenwoordig zelfs dieren onderzocht worden aan de hand van criteria uit het intelligentieonderzoek. Ook aan dieren worden tegenwoordig rudimentaire vormen van rationaliteit (en moraliteit) toegekend.

Andere tegenstanders aanvaarden weliswaar dat intelligentie, ondanks veel mitsen en maren, intercultureel te meten is, maar leggen zich er vervolgens eenzijdig op toe genetische verklaringen voor interculturele intelligentieverschillen te falsificeren, en culturele verklaringen juist te verifiëren. Ze zoeken als het ware wetenschappelijke bevestiging voor hun ideologische axioma. Hoewel je niet bij voorbaat kunt zeggen dat dit type onderzoek waardeloos is, is het wel vooringenomen. Het gevaar bestaat dat er ideologische vertekening in het onderzoek sluipt. Ook bestaat het gevaar dat voor onderzoek dat het axioma niet als uitgangpunt neemt, geen geld beschikbaar komt, omdat het om ideologische redenen niet geapprecieerd wordt.

Degenen die een genetische verklaring niet op voorhand verwerpen, zeggen dat het hen niet uitmaakt wat de uitkomsten van onderzoek zijn, maar dat een genetisch verklaring nu eenmaal serieus overwogen dient te worden, zeker als er sterke aanwijzingen zijn voor een het bestaan van een genetische component. Zij zien hun eigen invalshoek niet als racistisch, maar eerder als realistisch.

Het Flynn-effect

Intelligentietesten worden om de zoveel tijd bijgesteld om het gemiddelde IQ constant te houden. Zonder bijstelling zou ieder decennium de gemiddelde intelligentie met 2 à 3 punten te stijgen. Dat zijn 10 à 15 punten in 50 jaar ofwel twee generaties. Moraalfilosoof James Flynn nu constateert dat dergelijke stijgingen de laatste 100 jaar overal in de wereld voorkomen. Zonder aanpassing van de testen zouden kinderen gemiddeld dus zo’n 5 à 8 punten hoger scoren dan hun ouders, en zo’n 10 à 16 punten hoger dan hun grootouders. Net als de intelligentieverschillen tussen blank en zwart, zijn deze verschillen tussen generaties aanzienlijk. Omdat het nageslacht uit dezelfde genenpool put als hun ouders, is dit Flynn-effect moeilijk toe te schrijven aan erfelijke factoren. De evolutionaire evolutie werkt niet zo snel dat de genen van onze ouders of grootouders van mindere kwaliteit zijn. Flynn weigert daarom aan te nemen dat de opeenvolgende generaties daadwerkelijk intelligenter worden. Op dat punt verschilt hij niet van mening met de onderzoekers die ruimte bieden voor een genetische verklaring van de intelligentieverschillen tussen bank en zwart.

Het Flynn-effect blijkt het grootst te zijn bij de zogeheten Raven–tests die in het verleden geacht werden juist die aspecten van intelligentie te meten die het minst beïnvloed worden door onderwijs en opvoeding. Daarbij kan men denken aan classificeren, abstraheren en hypothetisch denken, taken dus waarvoor geen voorkennis nodig is. Omdat de Raven-tests gebruik maken van tekeningen en geometrische vormen in plaats van taal en cijfers, werden zij ook als de meest cultuuronafhankelijke tests gezien.

Abstract denken

Nu zijn er een hele trits verklaringen gegeven voor het Flynn-effect: betere voeding, betere scholing; kleinere gezinsgrootte; meer vertrouwdheid met intelligentietesten. Flynn zelf verklaart het effect evenwel aan de hand van een ontwikkeling van concreet denken naar abstract denken. Ook antropologen zoals Lucien Lévy-Bruhl en later Claude Lévi-Strauss hebben, ieder op hun eigen wijze, erop gewezen dat bij premoderne samenlevingen het concrete denken op de voorgrond staat. Abstract denken is weliswaar niet afhankelijk van wetenswaardigheden, het is in de ogen van Flynn wel een vaardigheid waarmee je vertrouwd dient te zijn, en die je dus kunt leren.

Volgens Flynn speelt onderwijs een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het abstract denkvermogen. Breder beschouwd ziet hij de modernisering van de samenleving sinds de industriële revolutie als een belangrijke factor. Vervolgens trekt Flynn zijn theorie door naar het intelligentieverschil tussen zwart en blank. De reden waarom zwarten heden ten dage een achterstand in gemiddeld IQ vertonen, is min of meer dezelfde als de reden waarom ook blanken in het verleden een achterstand in IQ hadden. Zoals wij niet intelligenter zijn dan onze voorouders, zo zijn blanken niet intelligenter dan zwarten, is zijn geruststellende conclusie.

Flynn verwerpt 0% nature axioma

Een alternatieve verklaring waarom het Flynn-effect juist bij de Raven-tests optreedt, is dat juist deze tests gevoelig blijken voor leereffecten. Dat heeft met de opbouw van de tests te maken. Naarmate de test vordert worden bijkomende moeilijkheden ingevoegd: er moet ook op basis van analogie, symmetrie, positie, kleur geoordeeld worden welk alternatief de matrix het best aanvult. In feite meet de test dus twee dingen: het logisch redeneervermogen, maar ook het vermogen om met nieuwe ordeningsprincipes rekening te houden, dus eigenlijk ook een leereffect. Het leereffect treedt ook op doordat kennis over de testen doorsijpelt naar de samenleving. Naarmate het leereffect optreedt, meten de Raven-tests des te minder het erfelijke aspect van intelligentie. De test verliest daarmee zijn waarde als meetinstrument. Daarmee is echter allerminst gezegd dat het erfelijke aspect van intelligentie niet bestaat. Ook met andere intelligentietests komt men via statistische methodieken tot een g-factor die staat voor algemene intelligentie. Die g-factor correleert vervolgens weer met allerlei biologische indicatoren, waarvan men weet dat ze erfelijk zijn. Vanwege die correlaties beschouwt men ook de g-factor als erfelijk.

Vaak wordt het zo voorgesteld, als heeft het Flynn-effect, en diens uitleg daarvan, de discussie over de mogelijkheid van genetische intelligentieverschillen tussen zwart en blank voor eens en altijd in het voordeel van 0% nature 100% nurture beslecht. Peter Wilby die Flynn eind 2016 voor the Guardian interviewt geeft toe in die veronderstelling geleefd te hebben. Hij beschrijft hoe hij Flynn 30 jaar lang heeft beschouwd als een held, uit het goede sociaaldemocratische hout gesneden, die zijn racistische opponenten totaal verpletterd heeft. Het is Flynn zelf die met zijn laatste boek (Does your family makes you smarter: Nature, nurture, and autonomy) deze illusie doorprikt. Hij erkent dat, ter verklaring van intelligentieverschillen tussen etnische groepen binnen een samenleving, genetische verschillen niet uit te sluiten zijn. Wilby schrijft:

 

”So having taken genes out of the equation. Flynn has apparently put them back in. Nurture hasn’t won after all (…) he hasn’t settled the nature-against-nurture debate.”

 

Ondanks het Flynn-effect, is een genetische component in de intelligentieverschillen tussen blank en zwart niet uit te sluiten. Flynn verwerpt daarmee 0% nature 100% nurture als axioma. Zolang er echter geen direct genetisch bewijs is voor intelligentieverschillen tussen blank en zwart, acht hij genetische gelijkheid tussen blank en zwart toch het waarschijnlijkst. Al te groot is zijn omslag dus niet.

Flynn geen type Gloria Wekker

Flynns hoop is erop gevestigd dat door te gaan studeren, de vaak ongunstige omstandigheden in de thuissituatie in de kindertijd van zwarten teniet gedaan worden. Dat het effect van de thuissituatie op intelligentie op latere leeftijd teniet wordt gedaan, blijkt uit tweelingonderzoek en adoptieonderzoek. Bijvoorbeeld: als je een eeneiige tweeling gescheiden opvoed, dan kunnen er in de kindertijd intelligentieverschillen ontstaan, naar gelang of de thuissituatie stimulerend is of niet. Naarmate de kinderen volwassen worden, zal dit verschil in intelligentie evenwel weer verdwijnen. Flynn weet uit dit gegeven toch moed te putten, in die zin dat hij het mogelijk acht dat kinderen zich aan een ongunstige thuissituatie ontworstelen. Doordat de invloed van onderwijs en werk de overhand krijgt, komt het intelligentiepotentieel dat de genen bieden, alsnog tot zijn recht. Dat gebeurt in een wederzijds afstemmingsproces, waarbij eenieder op zoek is naar, en gevraagd wordt voor omgevingen die overeenkomen met zijn of haar genetische potentieel.

Te prijzen is dat Flynn hier vatbaar blijkt te zijn voor onderzoeksgegevens van zijn opponenten. Dacht Flynn eerder dat het IQ van intelligente zwarten in de loop van de volwassenwording steeds meer ondermijnd zou worden door ongunstige omgevingsfactoren, nu accepteert hij dat het IQ van jongvolwassenen het genetisch potentieel beter representeert dan het IQ van jonge, thuiswonende kinderen. Hij plaatst daarmee zwarten toch iets minder in de slachtofferrol. In het interview in the Guardian weigert Flynn ook te speculeren over dat de aanhoudende invloed van het slavernijverleden dat zwarten in de VS ervan zou weerhouden om via onderwijs en werk vooruitgang te boeken. Flynn is blijkbaar niet geporteerd van het type gedachtengoed dat in Nederland gerepresenteerd wordt door iemand als Gloria Wekker.

Evidentie Flynns nieuwste theorie mager

Toch is de herziene theorie van Flynn niet erg overtuigend. Ten eerste: Omdat ook de jonge kinderen van hoogopgeleide zwarten relatief slecht scoren op intelligentietesten, moet hij ervan uitgaan dat ook hun thuissituatie weinig stimulerend is. Om dit enigszins aannemelijk te maken gebruikt het voorbeeld van een zwarte professor die, in plaats van zijn zoontje te helpen met zijn huiswerk, ervoor kiest om met hem een potje te aan basketballen. Onderzoekers die genetische verschillen tussen blank en zwart waarschijnlijker achten, hanteren een andere verklaring voor het relatief lage IQ van de kinderen van hoogopgeleide, bovengemiddeld intelligente zwarten, namelijk het statistische gegeven dat uitschieters in intelligentie binnen een populatie zeldzaam zijn, waardoor de kinderen van die uitschieters toch weer meer naar het gemiddelde neigen. Dat geldt zowel overigens voor uitschieters naar boven, als voor uitschieters naar beneden. Je kunt dit effect vergelijken met het gegeven dat de kans dat je met twee dobbelstenen 2 of 12 gooit, kleiner is dan dat je bijvoorbeeld 8 gooit. Denk bij uitschieters naar beneden aan zwakbegaafde ouders met kinderen die normaal intelligent zijn.

Ten Tweede: Als via scholing en werk iedereen zijn genetische intelligentiepotentieel kan bereiken, waarom is het verschil in IQ tussen blank en zwart in de VS dan niet allang gedicht? Flynn komt dan wel met een studie waaruit blijkt dat een deel van het gat gedicht is. Andere onderzoekers die de studie doorgelicht hebben schatten die verkleining van het gat veel kleiner in ( 2, 1 i.p.v. 5,5 IQ-punten). Over de gehele linie beschouwd, menen zij dat er van een verkleining van het gat geen sprake is.

Ten derde is er nog de theorie dat het Flynn-effect in de meest ontwikkelde landen afneemt omdat het effect uitgewerkt zou geraken: de overgang van concreet naar abstract denken zou bijna voltooid zijn. Een andere mogelijke verklaring is dat, bij recente onderzoeken ook allochtonen bij de testen inbegrepen zijn, dat zij gemiddeld minder hoog te scoren, en daarmee de stijging van het IQ kleiner is dan op basis van het Flynn-effect verwacht.

Samenvattend kunnen we zeggen dat Flynn recentelijk toegeeft dat een genetische verklaring voor intelligentieverschillen tussen blank en zwart weliswaar niet categorisch uit te sluiten is, maar dat hij nog steeds zijn kaarten erop zet dat dit wel zo is. Om zijn theorie echter zodanig te herzien dat hij ontkomt aan een genetische verklaring, moet hij zich echter dusdanig in allerlei bochten wringen, dat zelfs Wilby teleurgesteld de evidentie voor Flynns nieuwste theorie als mager kwalificeert.

Maar even afgezien van de mogelijkheid van een achterliggende genetische verklaring, Flynns initiële gedachte dat gemeten of te meten intelligentieverschillen samenhangen met het al dan niet aanwezige vermogen tot abstractie blijft verleidelijk, zeker als je dat vermogen tot abstractie in verband kan brengen met moraliteit.

Samenhang moraliteit en intelligentie

Vanuit zijn achtergrond als moraalfilosoof meent Flynn dat de ontwikkeling van de moraal samenhangt met de ontwikkeling van het denkvermogen. Flynn illustreert dit aan de hand van zijn vader, die in 1885 geboren was. Als links georiënteerd student ten tijde van de burgerrechtenbeweging, vraagt hij zijn vader hoe hij het zou vinden als hij morgenvroeg wakker zou worden als zwarte. Zijn vader antwoordt dat dit het domste is wat hij kon vragen: is er ooit iemand geweest die dit is overkomen? Dit voorbeeld illustreert dat het onvermogen de concrete ervaring te negeren, en zich via de hypothese te verplaatsen in de ander, ook van invloed is op het morele denken. Intelligentietests en moraliteit doen volgens Flynn allebei een beroep op dezelfde cognitieve vaardigheden.

Dat moraliteit en intelligentie samenhangen, illustreert een onderzoek in 2012 dat uitwijst dat van de 600 meest overlast gevende gewelddadige criminele jongeren die het Amsterdamse stadsbestuur van straat wil halen, 40 procent zwakbegaafd is. Die jongeren kunnen nooit normaal functioneren, zelfs niet als ze dat zouden willen, meent toenmalig burgemeester Van der Laan. Daarom is opsluiten in een gesloten inrichting waarschijnlijk de enige mogelijkheid om te zorgen dat juist deze zwakbegaafde criminelen niet nog meer slachtoffers maken.

Evolutie is een blind proces

Volgens de filosoof Michael Levin is het feit dat zwarten in de VS oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteit, gerelateerd aan het feit dat ze minder in staat zijn de gulden regel toe te passen: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet, oftewel: hoe zou ik het vinden als iedereen dat deed? Dat onvermogen om moreel te handelen blijkt volgens Levin bij zwarten ook op trivialer niveau, zoals de onwil om taken bij toerbeurt te doen, of terugpraten tegen mensen op televisie of het filmdoek, ondanks het feit dat andere kijkers daar last van hebben. Hoewel Levin duidelijk een relatie legt tussen moraliteit en intelligentie, beweert hij niet dat hoge intelligentie en morele betrokkenheid intrinsiek beter zijn dan lage intelligentie en stompzinnige amoraliteit. Hij komt tot die conclusie vanuit de gedachte dat de evolutie nu eenmaal een blind proces is. Het tussen haakjes zetten van de eigen moraal is trouwens iets waar ook antropologen, vanuit een heel andere invalshoek, bekend mee zijn.

Een voorbeeld van minder ontwikkelde moraal is te vinden in het feit dat Congolezen ten tijde van Mobutu corruptie nauwelijks veroordelen. David van Reybrouck beschrijft hoe corruptie in het postkoloniale Congo van hoog tot laag wordt goedgepraat:

 

”In respons op een staat die zich aan zijn burgers onttrekt, onttrokken burgers zich aan de staat. Corruptie van het volk was de beste manier om corruptie van de top tegen te gaan, want keurig betaalde belastingen zouden hogerop toch maar verdampen. Had Mobutu Sese Seko het zelf niet oogluikend toegestaan? Tijdens een grote meeting in het voetbalstadion van Kinshasa had hij gezegd: ‘Als je moet stelen, steel dan een beetje en laat een beetje over voor de natie.”

 

Corruptie wordt in Congo zelfs gewaardeerd:

 

”Politieke mandaten waren nog steeds een snelle weg naar eigen financieel gewin, in plaats van een mogelijkheid tot duurzame wederopbouw van de samenleving. Op goed bestuur stond geen bonus, terwijl corruptie net zo lonend was, niet alleen geldelijk maar ook sociaal: je kreeg er lof voor.”

 

Empowerment voor tribalen

Deze (im- of a)morele tendensen kunnen mijns inziens niet louter worden toegeschreven aan het koloniale verleden van Congo. Cultureel kunnen ze veeleer worden gezien als een erfenis van het pre-koloniale verleden. Dat de toenmalige inheemse culturen vanuit Westers perspectief bedenkelijke morele waarden hebben, blijkt uit het gegeven dat op het grondgebied van het huidige Congo, voorafgaand aan de kolonisatie reeds kannibalisme en slavernij werden bedreven. Het is dus niet zo dat alle ellende pas met de kolonisatie begonnen is. Het is eerder zo dat het beleid van de roemruchte koning Leopold doorborduurde op de bestaande ellende, en deze misschien zelfs verergerde, doordat hij zich, vanwege een gebrek aan ambtelijke controle, inliet met inheemse manieren van doen. Hoe inlanders hun doelstellingen behaalden deed er minder toe, als ze maar behaald werden. Empowerment voor tribalen, zogezegd.

Nadat Congo Vrijstaat overging in Belgisch Congo, verbeterde de situatie trouwens aanzienlijk. Vooral de naoorlogse periode voorafgaand aan de onafhankelijkheid van Congo waren goede jaren. De jonge koning Boudewijn was vijf jaar voor de onafhankelijkheid nog allerhartelijkst ontvangen. Er bestond ook zowel in België als in Congo consensus over dat de ontwikkeling en modernisering van Congo, ten goede diende te komen aan Congo zelf. Jonge, hoogopgeleide Belgen kwamen in die periode naar Congo, niet enkel voor een aantal jaren koloniale dienst, maar om aldaar met gezin en al een toekomst op te bouwen. Geleidelijk aan zouden ook autochtone Congolezen carrière maken. Een indicatie dat Belgen nog niet gemist konden worden, is dat ten tijde van de onafhankelijkheid er in heel het land slechts 16 Congolezen met een universitair diploma waren.

Samenhang abstract denken en moraal

Een recent voorbeeld van hoe de voor-koloniale tijd vandaag de dag doorwerkt is een reportage van Terzake van 23 januari jl., waaruit blijkt dat Afrikanen in België en Frankrijk worden afgeperst met social-mediafilmpjes, waarop te zien is hoe familieleden die de oversteek nog niet gemaakt hebben, worden gefolterd. In zijn commentaar geeft Libië-expert en VN-adviseur professor Dirk Vanderwalle aan dat, hoewel de beelden nieuw zijn, de taferelen die ze tonen allerminst nieuw zijn:

 

”De slavenhandel is eeuwenoud in Libië. Maar die werd aan banden gelegd gedurende de koloniale periode, en tijden het regime van Khaddafi. Het dook opnieuw op tijdens de burgeroorlog in Libië.”

 

Ook in de Nederlandse geschiedenis is de samenhang tussen abstract denken en moraal duidelijk te traceren. Het werk van Piet Emmer over de trans-Atlantische slavernij bijvoorbeeld, is gebaseerd op de gedachte dat niet alleen de toenmalige moraal ten opzichte van slaven, maar ook de moraal meer in het algemeen, dusdanig anders was, dat ze de toets van onze huidige moraal niet zou kunnen doorstaan. De manier waarop slaven werden behandeld, was niet zoveel anders dan de manier waarop knechten of matrozen werden behandeld. De neiging is groot om dat verschil tussen toenmalige en huidige moraliteit te verklaren aan de hand van de neiging concreet dan wel abstract te denken. In onze huidige beeldcultuur (televisie, internet) wordt de abstractie wederom dermate geconcretiseerd, dat we reageren alsof we de getoonde situatie concreet beleven. Vergeten wordt vaak dat het om een abstractie gaat.

0% Nature onder beleidmakers default-hypothese

Ik ben het met Flynn eens dat de vraag of intelligentieverschillen tussen blank en zwart een genetische basis hebben, uiteindelijke op het niveau van feiten beantwoord dient te worden. Zoals Flynn en anderen het axioma hebben losgelaten dat de intelligentieverschillen tussen blank en zwart niet 0% nature 100% nurture zijn, zo sluit ik niet uit dat de verschillen 0% nature 100% nurture zijn. Waarom dan niet het geduld opbrengen om af te wachten tot de wetenschap uitsluitsel geeft? De reden daarvoor is dat in mijn ogen het 0% nature 100% nurture-standpunt allerminst gratuit is, maar een verlammend effect heeft op te voeren beleid. Het standpunt is omgeven met een roze wolk van ideologie, waardoor de realiteit van aanzienlijke intelligentieverschillen, als er al over gesproken wordt, wordt voorgesteld als een binnen redelijke termijn op te lossen probleem. Mijn inschatting echter is dat de intelligentieverschillen tussen blank en zwart, zelfs als ze in het geheel niet genetisch blijken, dermate hardnekkig en langdurig zijn, dat er de noodzaak bestaat deze verschillen vooralsnog als gegeven te aanvaarden, om vervolgens te bezien hoe op basis van dit gegeven, bestaande problemen effectief, binnen een redelijke termijn, en toch humaan kunnen worden opgelost. Waar ik voor vrees is dat het 0% nature 100% nurture-kamp niet geïnteresseerd is in realistische oplossingen voor dringende problemen. Als de oplossing niet strookt met de aangehangen ideologie, dan negeert men het probleem liever. Dit wegkijken om het eigen blazoen schoon te houden, lijkt humaan, maar is het in mijn ogen allerminst. Het is eerder laf dan humaan.

Mocht het 0% nature 100% nurture-kamp, tegen mijn verwachting in, uiteindelijk toch gelijk krijgen, dan zal men trachten mogelijke bronnen van de gemeten intelligentieverschillen op te sporen om daar vervolgens beleid op te zetten. Dat is echter al gebeurd. Dit omdat 0% nature 100% nurture onder beleidmakers allang de default-hypothese is. Allang is gebleken dat deze hypothese maar beperkt succes oplevert. Mocht, zoals ik verwacht, toch niet te ontkomen zijn aan een genetische component ter verklaring van het verschil in intelligentie tussen blank en zwart, dan werpt dat met terugwerkende kracht een nieuw licht op de rampspoed die Afrika sinds de dekolonisatie heeft overspoeld, en ook op de nog steeds belabberde positie van veel zwarten in de VS. Dan kun je je met recht afvragen: hoe hebben wij dit zo lang kunnen laten voortmodderen.

In de VS zou je bijvoorbeeld wensen dat minder intelligente mensen, van welke kleur dan ook, niet steeds weer hoeft te concurreren met nieuwkomers om schamele baantjes. Ook zou je wensen, dat juist zij in steden als Chicago minder in aanraking komen met harddrugs en criminaliteit.

Op een ideologische mijn stappen

In vergelijking met Afrika zijn de problemen in de VS nog te overzien. Van Reybrouck beschrijft bijvoorbeeld hoe het geweldsmonopolie van de staat na de onafhankelijkheid van Congo binnen enkele weken verkwanseld werd, terwijl een functionerend geweldsmonopolie toch een noodzakelijk rekwisiet is voor elke rechtstaat. Als ik lees over alle ellende in de periode na de onafhankelijkheid, dan denk ik met lede ogen terug aan de naoorlogse koloniale periode, die wellicht minder democratisch was, maar waarin rechtsstatelijkheid beter gewaarborgd was. Onafhankelijkheid bevrijdt dan misschien wel het volk, maar niet de bevolking. Dat hebben we ook in Suriname gezien. Het land werd in 1975 onafhankelijk van Nederland. Dat gebeurde vooral vanwege het ideologische blazoen van de regering Den Uyl, niet omdat daar in Suriname veel behoefte aan was. Een groot deel van de bevolking vertrok in de jaren daarna alsnog naar Nederland. Wie in Suriname bleef, kwam vervolgens onder een dictatuur te leven, en zag zijn leefomstandigheden achteruit hollen.

Afrika staat op het punt demografisch compleet uit haar voegen te barsten

Ik treur echter niet enkel om het verleden: ik maak me ook zorgen om de toekomst. Afrika staat op het punt demografisch compleet uit haar voegen te barsten. Als er niet tijdig iets gebeurd, dan komen er alleen al tot 2050 bijna anderhalf miljard Afrikanen bij. Het mondiale overbevolkingsprobleem speelt zich voor een aanzienlijk deel in Afrika af. Toch wordt de overbevolking nog steeds gezien als zaak van de aldaar regerende corrupte regimes. Westerse politici branden hun vingers liever niet aan een heikel thema als overbevolking. De kans om op een ideologische mijn te stappen, is daarvoor te groot. Het enige wat men binnen de EU heeft weten te verzinnen, is deals met Afrikaanse regimes waarbij ontwikkelingshulp wordt ingezet om de bevolking ertoe te verleiden niet naar Europa af te reizen. Dat ontwikkelingshulp de problemen niet oplost, is de afgelopen decennia echter genoegzaam gebleken. Als ontwikkelingshulp had geholpen, dan waren de problemen allang opgelost.

Enige bevoogding Afrikaanse landen niet zo’n slecht idee

Men zegt wel eens: ieder volk krijgt de leider die ze verdiend. Misschien is het beter om te zeggen: de gemiddelde intelligentie van het volk is bepalend voor het type leiderschap dat zich zal ontwikkelen. Met democratisering houd je die tendens niet tegen. Je faciliteert haar alleen maar. Misschien daarom dat enige bevoogding van landen in Afrika toch niet zo’n slecht idee is. Het zou uiteindelijk beter uit kunnen pakken, zowel voor de bevolking van Afrika, als voor de bevolking in de rest van de wereld.