Column

Waarom ik 22 mei niet ga stemmen

01-04-2014 18:07

‘Geloof in het nut van de Europese Unie brokkelt af’ kopte de Volkskrant maandag. Zoals zo vaak wordt in de duiding een klassiek frame gehanteerd: verdedigers van de status quo hebben argumenten, critici of sceptici hebben sentimenten. Wie de Europa-kwestie vernauwt tot een strijd tussen verstand en onderbuik beledigt miljoenen kiezers. Dit voorjaar ga ik voor het eerst sinds ik kiesgerechtigd ben niet stemmen. Niet uit desinteresse of luiheid, maar omdat het Europees parlement volgens mij een overbodig en disfunctioneel instituut is dat geen mandaat van het volk verdient.

Vruchten plukken van democratie betekent steentje bijdragen

Tot nu toe vond ik het een morele plicht om gebruik te maken van mijn kiesrecht. Niet omdat er mensen voor zijn gestorven, zoals soms wordt opgemerkt – je kunt immers evengoed zeggen dat ze stierven voor de vrijheid om niet te stemmen. Nee, ik denk dat democratie de minst beroerde manier is om onze samenleving te organiseren, en als ik daar de vruchten van wil plukken, heb ik daar ook een steentje aan bij te dragen. Daarom stem ik voor de Tweede Kamer, de Provinciale Staten, de gemeenteraad en zelfs de waterschappen – al is het mij nog altijd een raadsel wat dat daar de politieke dimensie van is. Ook voor het Europese parlement stemde ik tot nu toe braaf. 

Mijn politieke betrokkenheid beperkte zich overigens niet tot stemmen. Ik werd ook lid van een politieke partij (eerst PvdA, later SP) en verruilde in 2002 een goede baan in de reclame voor een rol als persvoorlichter en tekstschrijver voor de Tweede Kamerfractie van de SP. In die positie was ik in 2005 nauw betrokken bij de campagne in aanloop naar het referendum over de Europese grondwet. Ondanks de scepsis vooraf kwam liefst 63,3 procent van de kiesgerechtigden opdagen. Veel meer dan een jaar eerder bij de verkiezingen voor het Europees parlement (39,1 procent). Na een zeer intensieve campagne zei een overduidelijke meerderheid van 61,1 procent ‘Nee’ tegen het voorgestelde verdrag, dat volgens voorstanders ‘het geboortebewijs van de Verenigde Staten van Europa’ moest zijn.

Een regelrechte aanslag op de democratische moraal

De geschokte macht reageerde op de afwijzing met een regelrechte aanslag op de democratische moraal: officieel werd de uitslag gerespecteerd, maar feitelijk werd het verdrag voorzien van een nieuwe kaft en via de achterdeur alsnog aanvaard. Het referendum werd gedegradeerd tot een oprisping uit de onderbuik van de samenleving. Het was een sympathiek idee om het volk om een oordeel te vragen, maar toen niet het gewenste antwoord volgde werden de motieven van de stemmers gediskwalificeerd en de hele exercitie kon als irrelevant in de geschiedenisboeken worden weggeschreven. Na deze wanvertoning nam bij de volgende Europese verkiezingen bijna twee derde van de kiezers niet meer de moeite om nog een stem uit te brengen. Waarom zou je nog meedoen als de macht toch schijt aan de uitkomst heeft?

Politici, media en activisten als Bernard Wientjes die de consensus verdedigen doen wel alsof ze de bezwaren van burgers serieus nemen, maar blijven hen subtiel diskwalificeren. Wie goed luistert hoort dat hun medestanders argumenten hebben, en hun tegenstanders sentimenten. Ofwel: bij voorstanders regeert het verstand, bij andersdenkende horen we de onderbuik, irrationele bezwaren. De Volkskrant vatte het hele spectrum aan bezwaren maandag samen als ‘EU-chagrijn’. Wientjes zei in het artikel dat het er om gaat ‘het brede ongemakkelijke gevoel bij de onderklasse’ weg te nemen. Ik beschouw mezelf niet als anti-Europees en ook niet als lid van een onderklasse en geloof niet dat mijn argumenten iets te maken hebben met een ‘gevoel’. Ik ben, geloof ik, een vrij klassieke sociaaldemocraat, warm voorstander van internationale samenwerking, maar tegen de evolutie van de EU richting een Verenigde Staten van Europa. Ik ben voor open binnengrenzen en zie graag veel Europese verdragen om grensoverschrijdende problemen op te lossen, maar getekend door nationale regeringen die worden gecontroleerd door sterke nationale parlementen. Ik zie geen heil in een Europese regering en dus ook niet in een Europees parlement ter controle van zo’n regering. Ik zie dan ook niet waarom ik dit overbodige instituut op 22 mei via mijn stem een mandaat zou moeten geven.

Besluitvorming ondoorzichtig, controle gebrekkig en geen debat

Het is dus niet dat ik bang ben voor enge invloeden van buiten of de teloorgang van de Nederlandse identiteit. ‘Nationalisme leert je weinig anders dan trots te zijn op prestaties waar jij geen aandeel in had, en mensen te haten die je nooit hebt ontmoet,’ zoals comedian Doug Stanhope het ooit verwoordde. De belangrijkste reden dat ik niet voor Europese natievorming voel: de democratie werkt volgens mij slechter als ze verder van de burgers af komt te staan. Hoewel ons al jaren wordt ingepeperd dat Europa ‘best belangrijk’ is, kent vrijwel niemand de heren en dames die zich in Brussel en Straatsburg ‘volksvertegenwoordiger’ mogen noemen. Vrijwel niemand kan vertellen wat de Europarlementariër waar hij of zij de vorige keer op stemde de afgelopen vijf jaar heeft gepresteerd. Toch wordt van ons verwacht dat we die mensen opnieuw een mandaat geven. De besluitvorming in Europa is volstrekt ondoorzichtig, de controle uitermate gebrekkig en van inhoudelijk debat is geen enkele sprake. Zicht op verbetering is er niet zolang de huidige structuren in stand blijven, en al helemaal niet als de processen zich nog verder buiten het bereik van de nationale parlementen en media gaan voltrekken.

Een pan-Europese fopdemocratie

De Europese Unie zou mijns inziens een samenwerkingsverband van nationale regeringen moeten zijn, die worden gecontroleerd door nationale parlementen. Het optuigen van een pan-Europese fopdemocratie vergroot de afstand tussen het bestuur en de burger, zorgt voor schijncontrole waardoor bestuurders en ambtenaren gevoeliger worden voor lobbyisme, machtsmisbruik en corruptie. Er zijn partijen die zeggen: ‘Stem dan op ons, wij willen ook minder Europa!’, maar ik geloof niet dat die eurokritische parlementariër die mijn stem zou krijgen enig verschil kan maken tussen die 765 collega’s. Dat verschil kon de afgelopen 10 jaar immers ook niet gemaakt worden. Ik heb althans niets dan marginale resultaten gezien, van welke europarlementariër of -fractie dan ook. Bovendien: als eurokritische partijen 22 mei winnen, wordt dat toch weer geframed als afstraffing van het kabinet en niet als weloverwogen eurokritische stem.

Het is daarom dat ik dit keer zal bijdragen aan wat hopelijk een historisch lage opkomst zal zijn. Een helder signaal dat het Europese vergadercircus niet het mandaat heeft om de naam ‘volksvertegenwoordiging’ te dragen. En ik blijf optimistisch: wellicht pakt het nationale parlement dat signaal dit keer wel op en ontstaat er langzamerhand een bredere beweging richting een afgeslankte Europese Unie die wél op steun van de bevolking kan rekenen.