Ook een kansloze motie van wantrouwen zorgt voor reuring

18-08-2015 13:12

Het zit de Tweede Kamerleden niet mee. Hoewel ze nog tot het eind van de maand reces hebben, moeten ze woensdag al komen opdraven om te stemmen over het nieuwe Griekse steunpakket. Als dat wordt aangenomen (en het wórdt aangenomen), dient PVV-leider Geert Wilders waarschijnlijk een motie van wantrouwen tegen het kabinet in. Over die motie moet dan ook meteen worden gestemd. De uitslag staat al vast. De PVV-motie zal worden verworpen. Moties van wantrouwen worden zeer zelden aangenomen, zeker niet als ze gericht zijn tegen een heel kabinet.

De laatste keer dat een motie van wantrouwen een meerderheid haalde, was in 1994 tijdens een debat over de IRT-affaire. Minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin van Justitie (CDA) trad af, vrijwel onmiddellijk gevolgd door zijn collega van Binnenlandse Zaken Ed van Thijn (PvdA). Strikt genomen ging het niet eens om een motie van wantrouwen, omdat die term er niet in voorkwam. Maar de tekst was zo vernietigend over de twee ministers dat ze niet meer met goed fatsoen konden aanblijven. Het derde kabinet-Lubbers, waarvan zij deel uitmaakten, was op dat moment overigens al demissionair en de coalitie van CDA en PvdA had geen meerderheid meer in de Kamer.

Dolkstoot in de rug

In 1966, al bijna een halve eeuw geleden dus, trad voor het laatst een heel kabinet af na het aannemen van een zeer kritische motie. Die was afkomstig van regeringspartij KVP, een voorloper van het CDA. Hoewel het woord ‘wantrouwen’ er zorgvuldig in was vermeden, beschouwde premier Jo Cals de motie van zijn partijgenoot Norbert Schmelzer om financieel orde op zaken te stellen als een dolkstoot in de rug en kondigde hij het ontslag van zijn ploeg aan.

Sinds de ‘Nacht van Schmelzer’ zijn er heel wat moties van wantrouwen tegen kabinetten ingediend. Ze waren allemaal van oppositiepartijen en geen ervan verwierf een meerderheid. Ook moties tegen individuele bewindslieden haalden het doorgaans niet, al hield de belaagde minister of staatssecretaris soms na een indringend gesprek met zijn partijleiding al vóór de stemming de eer aan zichzelf.

In 2006 trad een kabinet af vanwege een motie van afkeuring tegen één van zijn bewindslieden. Dat kabinet was Balkenende II en de bewindspersoon Rita Verdonk. De motie werd dankzij de opstelling van enkele oppositiepartijen weliswaar verworpen, maar ze kreeg wel steun van D66, destijds regeringspartij. De positie van het kabinet werd daardoor onhoudbaar.

Onbetwiste recordhouder

Bijzondere omstandigheden daargelaten maken moties van wantrouwen echter geen enkele kans. Wilders weet dat als geen ander, want hij is de onbetwiste recordhouder bij het indienen van dergelijke moties.

Waarom het dan nu nogmaals geprobeerd? Heeft de PVV-leider aanwijzingen dat er deze keer wel voldoende steun voor zijn poging zal komen?

Nee, die kan hij onmogelijk hebben. De regeringspartijen hebben er absoluut geen belang bij het kabinet op dit moment ten val te brengen, zeker niet als de eer daarvoor bij de PVV terecht zou komen. Maar ook CDA, D66 en GroenLinks zullen de motie van Wilders verwerpen.

Knettergek

Is Wilders dan misschien knettergek geworden dat hij zijn naam zet onder een kansloze motie van wantrouwen?

Het is maar hoe je het wil bekijken. Moties van wantrouwen, ook als ze massaal worden verworpen, profileren de indiener als een politicus met principes, als iemand die zegt wat hij denkt en daar vervolgens naar handelt. Ze staan bovendien altijd garant voor reuring en extra publiciteit. Zeker in komkommertijd zorgen ze al snel voor flinke krantenkoppen. Mooi meegenomen toch?