Haal bedreiging uit het Wetboek van Strafrecht

06-03-2016 13:43

Een groot aantal Nederlandse moskeeën ontving onlangs een identieke dreigbrief. Er stond een adelaar met hakenkruis op en de tekst: “Aan alle islamitische gebedshuizen. Binnenkort hoog bezoek!! Varkens. Anti islam. Islam is valse en duivelse religie.” De brieven zijn volgens het Openbaar Ministerie een overtreding van het verbod op discriminatie en belediging op grond van afkomst en geloof. Het OM onderzoekt nog of er sprake is van bedreiging.

Zelf zou ik zo’n brief als behoorlijk bedreigend ervaren. Wat mag dat ‘Binnenkort hoog bezoek!!’ wel betekenen? Ik zou het graag aan de afzender vragen, maar dat is helaas niet mogelijk; de brieven zijn anoniem verstuurd. Dit bracht mij op de gedachte of het niet beter zou zijn als de verzenders van dreigbrieven, -mails en -tweets hun naam en adres zouden vermelden. De strafbaarheid van het doen van bedreiging weerhoudt hen daar nu van. Artikel 285 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat een schriftelijke bedreiging met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar en een geldboete van de vierde categorie bestraft kan worden. Dat klinkt ook behoorlijk bedreigend. Ik denk dat bedreigingen veel van hun dreiging zouden verliezen als de bedreiger bekend zou zijn. Maar daarvoor zal de strafrechtelijke dreiging moeten verdwijnen.

Contraproductief

In mijn ogen hoort bedreiging niet thuis in het Wetboek van Strafrecht. Het is in feite een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting, net als het verbod op belediging op grond van afkomst en geloof. In de eerste plaats is het principieel verkeerd. Je hebt vrijheid van meningsuiting of je hebt het niet. Ieder voorbehoud daarop zet de deur op een kier naar censuur. In de tweede plaats helpt het niet. Ondanks de strafbaarheid wordt er vrolijk op los bedreigd en beledigd. En in de derde plaats is het contraproductief om bedreigingen te verbieden. Dankzij openlijk geuite bedreigingen komt gevaar aan het licht. Mijn grote voorbeeld in deze is Adolf Hitler. Hij heeft nooit ergens een geheim van gemaakt. Het was de joden dít, de joden dát en de joden zullen ervan lusten. Dat daar niet adequaat op is gereageerd, is een andere zaak. Een voorbeeld uit onze tijd zijn de islamitische haatpredikers. Wanneer zo’n kwibus ergens gaat preken, roepen veel politici om het hardst dat het verboden moet worden. Zo boeken ze een kortstondig succes door zich als daadkrachtig te profileren, terwijl de inlichtingendiensten zich in stilte zitten te verbijten, want zulke preekbijeenkomsten bieden een schat aan informatie waar de terreurbestrijding zijn voordeel mee kan doen. Openheid is altijd te verkiezen boven onderdrukking, want wat onderdrukt wordt gaat ondergronds.

Bermmonumentjes voor Wilders

Ik stel dus voor het verbod op bedreiging in zijn huidige vorm uit het Wetboek van Strafrecht te halen. In plaats daarvan wil ik bedreigen toestaan mits de afzender van de dreigbrief, -mail of -tweet zijn naam en adres vermeldt. Anonieme bedreigingen moeten wel vervolgd blijven worden. Wanneer we elkaar in alle openheid kunnen bedreigen zonder voor vervolging te hoeven vrezen, zullen de bedreigingen naar mijn verwachting iets abstracts krijgen. Misschien wordt bedreigen een nieuwe kunstvorm. Denk aan de bermmonumentjes die kunstenaar Jonas Staal in 2005 voor Geert Wilders had neergezet. Wilders deed aangifte van bedreiging, maar de rechtbank in Rotterdam, het gerechtshof in Den Haag en de Hoge Raad spraken Staal hiervan vrij. Er ligt dus al jurisprudentie om de wet aan te passen. Ik zie het recht op bedreigen als een teken dat onze vrije samenleving sterker is dan welke bedreiging ook.

Laten we elkaar open en eerlijk doodwensen, zoals het goede vijanden betaamt.