Een pleidooi voor meer vrijheid

16-03-2016 14:39

De vrijheid van meningsuiting vormt, als klassiek grondrecht, één van de fundamenten van onze vrije, westerse samenleving. Het sociaal-culturele en politieke debat, met maatschappelijke waarheidsvinding als hoogste doel, kan niet zonder die vrijheid. Zij is essentieel voor de dialectiek. Zonder these en antithese, immers ook geen synthese. En juist naar die synthese, het nieuwe inzicht, na het open debat, zijn we op zoek. En de antithese, die soms schokt, pijn doet en beledigt is onderdeel van het proces. Als uitdager van de these, uitdager van de status quo.

De praktijk: Geert Wilders

In de praktijk is het optreden van Geert Wilders vorig jaar, in een Haags etablissement, hier een voorbeeld van. Het is een stem in het maatschappelijk debat. Of het een fraaie voorstelling was is een andere vraag. Het optreden was mijns inziens onvertogen. Van een geheel andere orde is de vraag of Geert Wilders er strafrechtelijk voor moet worden vervolgd, laat staan er voor moet worden veroordeeld. Ik vind van niet.

Sterker nog, er ligt een initiatiefwetsvoorstel van VNL om de uitingsvrijheid juist te verruimen. Het wetsvoorstel ziet op de schrapping van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (groepsbelediging) en op verkorting van artikel 137d: de strafbaarstelling van aanzetten tot haat en aanzetten tot discriminatie verdwijnt.

Vrijheid van meningsuiting is niet absoluut…

Vooropgesteld: VNL is van mening dat de vrijheid van meningsuiting niet absoluut is. Aanzetten tot geweld blijft strafbaar. Ook handhaaft het wetsvoorstel de strafbaarstellingen van smaad, laster, enkelvoudige belediging, feitelijke discriminatie, bedreiging en opruiing. Daarnaast blijft de civielrechtelijke route uiteraard openstaan, via artikel 162 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Waarom streeft VNL naar schrapping van groepsbelediging, aanzetten tot haat en aanzetten tot discriminatie? Allereerst omdat het zeer beperkende bepalingen zijn. Maar ook het unheimische karakter kan niet onvermeld blijven. Recent nam de politie in Utrecht islam-kritische tekeningen in beslag omdat deze zouden aanzetten tot discriminatie (art. 137d). Bij nadere bestudering door het OM bleek hier echter geen sprake van te zijn. In beslagname op bovengenoemde gronden was echter al een feit.

…maar Noord-Koreaanse toestanden zijn niet wenselijk

Een aantal jaren geleden werd de cartoonist Gregorius Nekschot door een arrestatieteam – door mannen met wapens en bivakmutsen – van zijn bed gelicht, vanwege een paar tekeningen. Dergelijke praktijken verwacht je in Noord-Korea, Iran of Saoedi-Arabië. Maar het gebeurt dus ook in Nederland, op grond van de artikelen 137c en d van ons Wetboek van Strafrecht. De twee artikelen zijn bovendien volstrekt onduidelijk. Zelfs voor veel juristen. Dat zagen we ook tijdens het eerste Wilders-proces. Het Openbaar Ministerie zag geen grond voor vervolging. Het Gerechtshof in Amsterdam zag op haar beurt wel meer dan genoeg aanknopingspunten. Maar door de Amsterdamse Rechtbank werd de heer Wilders vervolgens op alle vijf tenlasteleggingen vrijgesproken.

Wetgeving, zeker strafwetgeving,  moet glashelder zijn. Delictsomschrijvingen dienen voldoende duidelijk en toegespitst te zijn om burgers in staat te stellen hun gedrag daarop af te stemmen, zo stelt het lex certa-beginsel. En dat is hier in het geding.

Verkillend effect op het politieke debat

Het strafrecht, dat diep kan ingrijpen in de persoonlijke vrijheid van burgers is gebaseerd op de gedachte dat het verschil tussen strafwaardig en niet strafwaardig handelen duidelijk moet zijn. Burgers dienen in de gelegenheid te zijn hun handelen zodanig in te richten om te voorkomen dat zij ongewild of onbedoeld strafbare feiten plegen. Wanneer burgers zich voor de strafrechter moeten verantwoorden voor gedragingen waarvan de strafwaardigheid niet voldoende voorzienbaar is, zetten we de bijl aan de wortel van de rechtsstaat.

En dat probleem knelt te meer wanneer het gaat om onduidelijke delictsomschrijvingen op het gebied van de vrijheid van meningsuiting. Wanneer burgers niet zeker zijn of wat zij zeggen kan leiden tot een boete, taakstraf of gevangenisstraf zal een verkillend effect uitgaan op het politieke debat. Professoren als Ellian, Fennema en Zwart wezen hier eerder ook al op. De weg naar de reeds genoemde maatschappelijke waarheidsvinding en synthese wordt zo in de kiem gesmoord.

In een volwassen democratische rechtsstaat, een vrije samenleving, horen strafartikelen over groepsbelediging, aanzetten tot haat en aanzetten tot discriminatie dan ook niet thuis. George Orwell stelde immers al:

“If liberty means anything at all, it means the right to tell people what they do not want to hear.”