Opinie

SID LUKKASSEN – Inzake de wenselijkheid van wetenschappelijke politiek

01-01-2018 09:59

Een zorgwekkende draai die we vandaag meemaken is de kanteling van D66. Vroeger voor directe volksinspraak, vandaag voor een ‘doctorendemocratie’. Destijds was het volk progressief en wilden zij het zélf aan de knoppen zetten; vandaag zetten ze liever wetenschappelijk onderzoek om in beleid. Vroeger streefden ze ernaar om mensen mondig te maken en hen kritisch te leren omgaan met informatie: inmiddels wensen zij filtering en sturing van nieuws − het volk zou maar luisteren naar de ‘onderbuik’.

Van directe deelname naar expertocratie

Deze transformatie van democratie naar technocratie loopt simultaan met een ander maatschappelijk geluid: de roep om meer exacte wetenschappers in de politiek. In één adem door wordt dikwijls gezegd: “Als de bèta’s maar aan de macht waren − dan was er een wetenschappelijke benadering. Dan werd er tenminste in logica en oplossingen gedacht.” Hier doel ik niet uitsluitend op D66 maar op een breder maatschappelijk gevoelen.

In de huidige politiek is wat minder emotie en wat meer harde cijfers zeker wenselijk; toch zit hier een dubbele bodem in. Wie bepaalt immers welk geval wel, en welke niet in een statistiek wordt opgenomen? Wie bepaalt wat een ‘verwarde man’ is en wat een ‘potentiële terrorist’? Daarnaast zijn politieke thema’s als de inzet van drones, robotwapens en voltooid leven bovenal ethische vraagstukken − de problematiek rond de islam is theologisch van aard.

Bewustwording begint met filosofen

Zij die vandaag tegen de stroom inroeien − door reële gevaren te benoemen en zinnige analyses van modieus jargon te onderscheiden − zijn bijvoorbeeld Paul Cliteur (in Nederland) en Maarten Boudry (in Vlaanderen). Het zijn niet de bèta’s die deze discussies hebben aangeslingerd − het zijn filosofen. Dit vindt steun in een constatering van Walter Benjamin: “In each discipline previous problems are declared solved as emphatically as the impossibility of solving them in any other context is asserted.”

Oftewel in de ‘exacte’ disciplines ontbreekt consensus over wat als probleem geldt, over de precieze definitie van het probleem en over en welke problemen kunnen worden beschouwd als opgelost. Wetenschappelijke modellen waarvan we weten dat ze niet exact kloppen, worden vaak toch vruchtbaar toegepast. Totdat er andere vragen aan het model worden gesteld: wanneer buitenstaanders met kritische vragen inbreken in het debat.

Het stellen van nieuwe vragen aan gangbare modellen geschiedt dikwijls onder invloed van buitenwetenschappelijke factoren. Naarmate het volk meer wordt gewantrouwd, is het aanlokkelijk te vluchten in de utopische vooronderstelling van een ‘wetenschappelijke politiek’. Dit komt neer op het immuniseren van het eigen programma tegen kritiek.

Just doing my job…

Een dergelijke berusting op de wetenschap kent blinde vlekken. Doorgaans is de rationaliteit van de wetenschap een doel-middel rationaliteit. ‘Hoe kan ik de weg van A naar B zo praktisch en efficiënt mogelijk bereiken?’ Terwijl de filosofie juist de vraag aan de orde stelt op welke doelen de mens zich überhaupt zou moeten richten. De technici die de guillotine ontwikkelden, Zyklon-B en de atoombom, voerden vooral hun werk uit; zij lieten zich niet afleiden door dergelijke vragen. Idem voor de knappe koppen achter PRISM en de hedendaagse algoritmes, de ‘weapons of math-destruction‘. Het is zoals C.S. Lewis stelde:

 

            “What we call Man’s power over Nature might then turn out to be a power exercised by some  men over others, with Nature as its instrument.”

 

Aangevuld met Leo Strauss:

 

“Social science and psychology, however perfected, being sciences, can only bring about a still further increase of man’s power; they will enable men to manipulate man still better than ever before; they will as little teach man how to use his power over man or non-man as physics and chemistry do.”

 

The age of liberalism

De twintigste eeuw, zeker de tweede helft, gaat de geschiedenis in als the age of liberalism. Het uitgangspunt was: geef mensen kennis, dan gaan ze van vrijheid houden en wijden ze zich aan zelfontplooiing. Zonder vrijheid geen creativiteit, zonder liberalisme geen innovatie.

Op deze gedachte kwam ik terug toen ik een wiskundige een beknopt en vlotgeschreven boekje over Bertrand Russell leende. Het legde uit waarom hij zijn leven wijdde aan de vraag: “Is er een objectieve oerkennis waarop wiskundige wetmatigheden gegrondvest zijn? Wat zijn de ankerpunten van wiskundige kennis?” Na enkele pagina’s gaf ze het terug; het kon haar niet boeien. En precies zo, richten velen die vandaag in de laboratoria experimenteren zich op details: zij hebben geen zicht op het grote plaatje. Deze techneuten zijn zich onbewust van hun exacte rol in het grotere werk. Verontrustend genoeg hebben ze dikwijls geen behoefte aan die vraag.

Deze mentaliteit is vergelijkbaar met het werk aan een lopende band. Je krijgt een fabricaat aangeleverd en past daar jouw bewerking op toe, vanuit jouw specifieke kennis. Daarna geef je het door aan de volgende sectie: die neemt de opvolgende stap in het proces voor de rekening. Je stelt je geen vragen over de bron en oorsprong van het fabricaat − het ‘waarom’ leg je naast je neer. Wat de andere secties doen, valt buiten jouw verantwoordelijkheid. Voor jou telt enkel de effectiefste weg van A naar B.

Machtsstructuur boven creativiteit

Dit is precies de mentaliteit waarop autoritaire structuren kunnen gedijen: op deze wijze kunnen totalitaire regimes het Westen in technische efficiency evenaren. Met deze mentaliteit is het Westen hard op weg om zélf totalitair te worden. Het probleem is helaas dat mensen die de trage vragen stellen, die systeemkritiek bedrijven en hun hoofd boven het maaiveld uitsteken, dat zij binnen de systemen niet welkom zijn. Ze komen niet hogerop en hebben daardoor een lage status: hierom worden zij met de nek aangekeken. Inzichten die hun tijd vooruit zijn, worden in hun eigen tijd geminacht.

Dit is in een notendop het probleem dat Plato in Politeia uitlegt: filosofie is enorm nuttig voor de samenleving − echter de filosoof staat tegenover een maatschappij die te arrogant is om de eigen onwetendheid te erkennen. Daarom ziet zij de filosofie ten beste als een curieus tijdverdrijf en ten slechtste als gevaar: een bedreiging voor het eigen ego, voor de valse zekerheden waaraan ze zichzelf vastklampen en de holle retoriek waarmee de werkers worden opgepept. Er is enige mate van kennis nodig om te kunnen constateren dat die kennis onvolledig is: wie onwetend is, is ook argeloos over de eigen onwetendheid.

Schreeuwers soms onverwachts nodig

Wie geen wijsheid bezit, is zich ook niet bewust van limieten aan die wijsheid. Wie veel factoren in overweging neemt, is onder het gewicht van die overwegingen vaak terughoudend. Hierdoor krijgen schreeuwers zonder reserves soms de overhand − zo nu en dan zijn schreeuwers nodig om een doorbraak te forceren in landschap van bedeesde intellectuelen die zijn vastgelopen in intellectuele impasses. Bedrukt door de zwaarte van het ‘enerzijds, anderzijds…’ kunnen zij geen knopen meer doorhakken.

De wetenschappelijkheid van de wetenschap dienen we niet te overschatten: we noemden al het belang van buitenwetenschappelijke invloeden. De overtuiging dat wetenschap de juiste basis is voor politiek, wordt beperkt door de realiteit dat wetenschap zelf politiek gestuurd wordt. Wie weet immers hoe de medisch-genetische wetenschap zich had ontwikkeld zonder de morele last van het nationaal-socialisme? Of hoe het de klimaatwetenschap zou vergaan zonder de industrie in windmolens en elektrische auto’s? Uitvindingen als de radar, atoomsplitsing en de straaljager werden aangejaagd door de politieke druk van de Tweede Wereldoorlog.

Terugkeer van het feodale model

Zo blijkt dat het in de wetenschap niet anders is dan in elke tak van sport: wiens brood men eet, diens taal men spreekt. De tijd waarin onafhankelijke wetenschappers op zolderkamers tot doorbraken konden komen, is nu definitief voorbij. Het ‘laaghangend fruit’ is geplukt en wie vandaag cutting edge wil zijn, kan niet zonder laboratoria en complexe rekenapparatuur. Dikwijls staan de namen van tientallen wetenschappers boven hetzelfde artikel.

Complete teams zijn een must en hierom moet de vernieuwende wetenschapper op goede voet staan met de instituties. Hier keert het probleem terug van het moeten conformeren aan de wensen van superieuren, aan peer pressure en aan de logica van het systeem. Wie uit de toon valt komt op een blacklist terecht: hij of zij moet dan maar toevallig tegen een rijke sponsor aanlopen met een open geest voor afwijkende inzichten. De terugkeer van het feodale model.

The age of liberalism has ended

Welbeschouwd lijkt deze ontwikkeling in het voordeel te zijn van mogendheden die werken met een ‘alternatief democratisch’ model. We hebben het dan over de jacht op een doorbraak door projectgroepen die hun doelen kunnen nastreven los van de publieke opinie. Naarmate de rol van het creatieve individu door de stand van de techniek naar de achtergrond verdwijnt, krijgt dit model meer kans van slagen. Echter wie kan dan nog aan de rem trekken? Zoals de ontwikkeling van Artificiële Intelligentie laat zien, is het nu niet meer de mens die emancipeert, maar de techniek.

Het is de vraag waar in deze gang van zaken nog plaats is voor de menselijke maat. Als wij de Artificiële Intelligentie niet ten volle ontwikkelen, zal een ander dat doen. Zo was het destijds met de atoomboom − zo is het vandaag met cryptocurrencies, algoritmes, genetische manipulatie en de zelflerende AI. Laat het er inzinken dat de vraag naar proporties, naar de menselijke maat, sowieso geen bèta-vraagstuk is. Dit is een vraagstuk dat doelmatigheidsdenken overstijgt en thuishoort in de ethiek.