Een goed voornemen voor 2017: Hou op met mensen ‘onderklassse’ te noemen

01-01-2017 15:05

2016 was voor sommigen het jaar van de ‘revolte’ van de ‘boze burger’ tegen de elite. Het jaar van het Oekraiïne referendum, de Brexit, Trump en de PVV op 36 zetels in de peilingen. Tal van analyses zijn er al van deze ontwikkelingen gemaakt, en tal van analyses zullen ongetwijfeld nog volgen. Wat er in 2017 zal gebeuren valt niet te voorspellen, maar het is niet onwaarschijnlijk dat deze trend door zal zetten. De vraag is echter of de Nederlandse politieke, bestuurlijke, intellectuele en economische bovenlaag van de samenleving in staat zal zijn om het tij te keren. Inhoudelijk kan zij wellicht het een en ander doen, maar er is ook sprake van een mentaliteitsprobleem, wat velen nog te weinig inzien. Diegene die nu zich achter populistische partijen scharen, en die zich keren tegen de elites, de zogenaamde boze burgers dus, worden nog te vaak weggezet als ‘onderklasse’, gedemoniseerd als tokkies. En het is niet onwaarschijnlijk dat deze houding een deel van hun boosheid verklaart. Tijd om deze groep een stuk serieuzer te nemen, en hen weer te gaan waarderen.

‘Gebrek aan aandacht voor de onderklasse’?

De hierboven beschreven ontwikkelingen in 2016 leiden uiteraard tot de nodige zorgen bij de Nederlandse bestuurlijke elite. In een recent interview in De Volkskrant werden een aantal personen die hier onderdeel van uit maken geïnterviewd, met de vraag wat er zou moeten gebeuren indien Wilders in 2017 aan de macht zou komen. Een van deze personen was oud-Akzo-Nobel-Topman Kees van Lede. Hij stelde de groeiende loof tussen arm en rijk, en met name het steeds rijker worden van een kleine bovenlaag, aan de kaart, en zei daarbij onder meer het volgende:

“De Franse Revolutie brak mede uit omdat het volk het steeds slechter kreeg, maar moest toezien hoe de adel almaar rijker werd. Er is internationaal een gebrek aan aandacht voor de onderklasse. We moeten iets doen aan hun inkomens en vooral aan hun opleidingsniveaus”.

Van Lede’s bovenstaande punt is ongetwijfeld goed bedoeld, en hij kaart een reëel probleem aan. Maar het feit dat hij hierbij de term ‘onderklasse’ hanteert illustreert dat zijn denkwijze onderdeel is van het probleem. De term ‘onderklassse’ wordt hier gebruikt om de groep aan te duiden die voorheen de arbeidersklasse vormde. Een dergelijke term om een hele bevolkingsgroep mee aan te duiden is lichtelijk dehumaniserend.

Onderklasse is datgene wat onder een brug leeft, of zelfs dat geeneens. Want het gaat hier om gewone mensen, veelal met beperkte opleiding, en ook beperkte financiële middelen. En het is juist deze groep die het de laatste decennia zwaar te verduren heeft. Niet alleen financieel-economisch, dankzij de crisis, sociaal-cultureel, vanwege migratie, maar ook politiek gezien. Ze is amper vertegenwoordigt op het politieke toneel, en op het moment dat men zich achter partijen als de PVV en de SP schaart wordt deze groep al snel weggezet als ‘de boze burger’, of als ‘tokkies’, wiens zorgen veelal weggezet worden als racisme, nationalisme, of misplaatste nostalgie naar een tijd die niet meer terugkomt. Dat veel van deze mensen legitieme problemen aankaarten wordt onvoldoende erkend. En wanneer dat wel gebeurt wordt er vervolgens geen passende actie om echt structureel hier wat aan te doen ondernomen. Het is daarom makkelijker om deze groep mensen weg te zetten, vooral wanneer je er zelf niet toe behoort, en hun problemen niet zelf ervaart.

Politieke betrokkenheid van lageropgeleiden

Deze houding kaartte de Belgische denker David van Reybrouck al aan in zijn boek ‘Pleidooi voor Populisme’, waarin hij pleit voor het waarderen van het populisme omdat het populisme volgens hem de politieke betrokkenheid van lageropgeleiden verwoordt, betrokkenheid bij de democratie. Volgens van Reybrouck hebben we in plaats van minder juist meer populisme nodig. Meer populisme dat de noden van lageropgeleiden niet miskent, maar dat wel weigert om oneliners als oplossingen te zien. Een populisme dat door hogeropgeleiden niet minachten, maar hen uitnodigt tot empathie met de rest van de samenleving.

Dat het populisme dat we nu waarnemen mede te wijten is aan de groeiende kloof tussen hoger en lageropgeleiden is al duidelijk gemaakt door Mark Bovens en Anchrit Wille. In hun boek ‘Diplomademocratie’ stellen ze het feit dat onze volksvertegenwoordigers in overgrote meerderheid hogeropgeleid zijn, terwijl over de gehele samenleving dit nog steeds een minderheid is. Vooral universitairopleiden zijn zwaar oververtegenwoordigd in de politiek. In het verleden waren hogeropgeleiden weliswaar ook in de meerderheid, maar waren er ook nog steeds veel lageropgeleiden politiek actief. Tegenwoordig is deze groep nog amper vertegenwoordigd. En de vraag rijst daarmee of door dit feit politici wel voldoende in staat zijn de noden van deze groep in te zien, en hun te vertegenwoordigen door voor hen op te komen.

‘Meer populisme dat de noden van lageropgeleiden niet miskent, maar dat wel weigert om oneliners als oplossingen te zien’

Populisten pretenderen dit te doen. Zij claimen voor het volk te staan. Voor een deel is dit ‘volk’ door henzelf verzonnen. En ook vergroten ze door hun eigen doen en laten de kloof tussen de voormalige arbeidersklasse en de bovenlaag van de samenleving alleen maar meer. In plaats dat ze streven naar het bouwen van bruggen zijn populisten vooral goed in het alsmaar polariseren. Want zij profiteren van de schijnbare tegenstelling tussen de ‘elite’ en ‘het volk’. Maar het is veel te gemakkelijk, en ook nog eens onwaar, om de tegenstellingen die er wel degelijk zijn puur en alleen aan populisten te wijten. Want er is wel degelijk sprake van een (groeiende) kloof tussen de politiek en burgers. Mede doordat politici vandaag de dag vrijwel allemaal hoog opgeleid, afkomstig uit of woonachtig in een kosmopolitische omgeving zijn komen zij vooral in aanraking met denkbeelden die in deze kringen gedeeld worden, en veel minder met wat leeft onder de gewone bevolking. En wanneer de gewone bevolking hierover haar ongenoegen uit wordt zij nog al te vaak weggezet.

Brede regionale vertegenwoordiging

Het is daarom tijd voor een koersverandering op dit terrein. Allereerst is het tijd voor meer diversiteit in de politiek. En dan niet alleen m.b.t. kleur, waar de focus nu vooral op ligt, maar ook vooral diversiteit met betrekking tot regionale afkomst, voor een brede regionale vertegenwoordiging, en uiteraard ook met betrekking tot opleidingsniveau, voor een bredere sociaal-economische vertegenwoordiging. Daarnaast is het ook tijd voor een verandering van mentaliteit.

Er zou meer waardering mogen komen voor praktijkervaring in de politiek. En niet alleen in de politiek, maar in de gehele samenleving. Kennis haal je niet alleen uit boeken, maar vooral ook uit de praktijk. Veel hogeropgeleiden snappen dit onvoldoende, en zien daardoor niet in wat veel van hun medeburgers denken en voelen. Maar voor een goed functionerende samenleving heb je naast theorie ook praktijk nodig, en waardering voor beide is dan ook essentieel. En wat hierbij, ten slotte, ook essentieel is, is dat diegene die behoren tot de bovenlaag van de samenleving ophouden met de lagere middenklasse en de arbeidersklasse weg te zetten als ‘onderklasse’, met het bespotten of demoniseren van ‘tokkies’, en met het negeren van de problemen van ‘de boze burger’.

Diegene die dit doen maken zich net zo goed schuldig aan de groeiende kloven in de samenleving als de populisten die zij menen te bestrijden. Tijd dat zij in plaats van kloven vergroten zich, als hét goede voornemen voor 2017, ervoor in gaan spannen hen te overbruggen.