‘Performance art’ van Salah Abdeslam, problemen van het veiligheidsapparaat

21-03-2016 15:32

Het is een beetje een vergeten episode uit de geschiedenis van het terrorisme, maar ooit ging de grootste dreiging van aanslagen uit van de anarchistische beweging. Tussen grofweg 1880 en 1920 bestookten anarchisten zogenoemde ‘soft targets‘ als cafés, straatparades en operahuizen, maar ze baarden vooral opzien met hun vermogen om staatshoofden te liquideren. Zo slaagden ze erin om onder anderen de Russische tsaar, de presidenten van Frankrijk en de VS en de koning van Italië om te brengen.

De strategie die de anarchisten toepasten, stond bekend als ‘de propaganda van de daad’. Het idee was dat de aanslagen aan de onderdrukte massa’s duidelijk zouden maken dat de staat niet almachtig was en dat het heus wel mogelijk was om in opstand te komen zonder gearresteerd of anderszins uitgeschakeld te worden. De anarchistische terroristen gaven dus het goede voorbeeld en hoopten zo hun achterban tot vergelijkbare daden te inspireren.

Contacten met sleutelfiguren

Salah Abdeslam deed eigenlijk hetzelfde toen hij zijn inmiddels befaamde wandeling langs het politiebureau ondernam. Met dit staaltje ‘performance art’ wilde hij laten zien dat je een bloedige aanslag in Parijs kunt plegen, je schuil kunt houden op de meest voor de hand liggende plek die je maar kunt bedenken en vervolgens doodleuk langs het politiebureau kunt kuieren, en dat je er nog mee wegkomt ook. Abdeslam zou de politie ‘voor de lol‘ voor schut hebben gezet, maar de lol zat natuurlijk in het aantonen van de machteloosheid van de autoriteiten. In die zin werkte ook hij volgens het principe van ‘de propaganda van de daad’.

‘Met theedrinken alleen kom je er niet, maar met alleen harde maatregelen ook niet’

Wat Abdeslams handel en wandel van na de aanslagen overduidelijk laat zien, is dat de politie wijken als Molenbeek terug moet veroveren. In de eerste plaats betekent dit eenvoudigweg dat de wet gehandhaafd moet worden, maar tegelijkertijd moet de politie haar positie als legitiem gezag terugwinnen. Het is gemakkelijk om schamper te doen over de Nederlandse wijkagent, maar voor een goede informatiepositie zijn contacten met sleutelfiguren in de wijk van groot belang. Met theedrinken alleen kom je er niet, maar met alleen harde maatregelen ook niet.

Databases

Maar de beroerde informatiepositie van de Belgische politie is niet het enige probleem dat door de aanslagen in Parijs aan het licht is gekomen. Wat bijvoorbeeld te denken van het feit dat verschillende daders als radicaal bekend stonden bij de Franse politie, maar toch naar Syrië konden reizen en via België Europa weer in konden komen zonder opgemerkt te worden? Als Frankrijk de informatie had gedeeld, had de Belgische douane bij de terugkeer van de daders geweten dat het om gevaarlijke radicalen ging. België heeft ontegenzeglijk een probleem met het winnen van inlichtingen in wijken als Molenbeek en Schaarbeek, maar zonder inlichtingenuitwisseling met Europese bondgenoten wordt het wel heel moeilijk.

Wel is het zo dat er op dit vlak vooruitgang wordt geboekt. Europol, het samenwerkingsverband van Europese politiediensten, houdt een database bij waarin de lidstaten informatie over jihadreizigers kunnen uploaden. In maart vorig jaar hadden acht lidstaten de gegevens van in totaal 233 jihadreizigers ingevoerd in het Europol Information System. In november bevatte deze database al gegevens over 1595 jihadreizigers. Op een totaalaantal van zo’n 6000 Europese jihadreizigers is dat nog steeds niet ontzettend veel, maar de infrastructuur voor de uitwisseling is er en de Europese politiediensten maken er in toenemende mate gebruik van. Het is nu aan de politiediensten zelf om deze lijn door te trekken.

Tips op juiste waarde schatten

Verder hebben de aanslagen in Parijs duidelijk gemaakt dat politie en inlichtingendiensten soms fouten maken bij het op waarde schatten van informatie die ze van derden krijgen aangereikt. Zo’n twee weken geleden kwam uit dat Comité P, belast met het toezicht op de Belgische politiediensten, beschikt over een opname van een telefoongesprek waarin een agente haar superieur op de hoogte bracht van een belangrijke tip die ze van een informante had gekregen. Deze informante wist te melden dat Salah Abdeslam en zijn broer Brahim, die zichzelf op 13 november opblies, vergaand geradicaliseerd waren en bezig waren met de voorbereiding van een aanslag. De broers werden aan een onderzoek onderworpen, maar de Belgische federale politie oordeelde dat er geen reden was om verdere actie te ondernemen.

Ook de Fransen zaten er verschillende keren goed naast. De Irakese geheime dienst waarschuwde de Franse diensten voor een ophanden zijnde aanslag en de Turkse geheime dienst waarschuwde de Fransen tot twee keer toe voor Omar Ismaël Mostefai, één van de daders van de aanslagen van november. Pas na de aanslagen kwam de Franse dienst met een verzoek om meer informatie over Mostefai.

Tot op zekere hoogte zijn dit soort fouten onvermijdelijk. Inlichtingenwerk gebeurt altijd op basis van onvolledige informatie en van de informatie die beschikbaar is, is het maar de vraag of het allemaal waar is. Zeker als de aantallen radicalen toenemen, moeten geheime diensten keuzes maken. Maar opmerkelijk genoeg is dit niet de uitleg die politie- en inlichtingendiensten als ze na een aanslag moeten verklaren hoe het mis heeft kunnen gaan.

Geen nieuwe bevoegdheden

Na een aanslag, zelfs een mislukte, klagen de hoofden van geheime diensten steevast dat ze toegang tot meer soorten informatie nodig hebben om terroristen op te merken. De aanslagen in Parijs waren geen uitzondering. John Brennan, het hoofd van de CIA, ging zelfs zover dat hij stelde dat degenen die de privacy willen beschermen het werk van inlichtingendiensten onmogelijk maken.

Ook de Nederlandse overheid voelt een behoefte aan meer informatie: er ligt momenteel een wetsvoorstel dat de AIVD de mogelijkheid geeft om ongericht, dus zonder dat er een concrete verdachte in beeld is, in digitale gegevens te laten zoeken om terroristen op het spoor te komen. De ‘intelligence failures‘ die de aanslagen in Parijs mogelijk maakten maken echter duidelijk dat het probleem niet is dat de juiste mensen niet in beeld komen.

Betere inschattingen

Het is niet zo dat politie- en inlichtingendiensten voortdurend onder de maat presteren. In Verviers heeft de Belgische politie bijvoorbeeld nog een aanslag weten te voorkomen. Wel moeten we kritisch blijven en niet te snel meegaan in de oproepen van politici en de diensten zelf om hun bevoegdheden te verruimen.

Als de aanslagen in Parijs iets duidelijk hebben gemaakt, is het wel dat politie- en inlichtingendiensten beter moeten worden in het inschatten van de mensen die ze in beeld hebben. Pogingen om meer mensen in beeld te krijgen, zullen deze problemen niet oplossen.