Ahmed Marcouch, een politieke biografie

04-02-2014 13:57

dossier_marcouch_530

De wijk in

De beruchtste straatgroep, terroriseerde ook de Karel Klinkenbergstraat, een buurt op vijf minuten lopen van de Mondriaanbuurt in Overtoomse Veld-Noord. Daar was het volgens verschillende bewoners die ik het voorjaar van 2007 sprak, niet mogelijk om op klaarlichte dag met een laptop of andere kostbaarheden over straat te lopen, zonder beroofd te worden. In de lokale basisschool, die net een jaar bestond, was toen al vijf keer ingebroken.

Na jaren feitelijke afwezigheid in de wijk, had de politie in het voorjaar van 2007 een speciaal jeugdteam opgericht om de enorme jeugdoverlast en criminaliteit in Overtoomse Veld-Noord aan te pakken, met name in de Mondriaanbuurt en de Karel Klinkenbergstraat. Maar de bereidheid van de bewoners in deze buurten om aangifte te doen of getuigenverklaringen af te leggen te doen, bleek nihil. 

Eind juni van dat jaar ging ik samen met Marcouch naar een speciale bijeenkomst voor de bewoners van de Karel Klinkenbergstraat in het buurtcentrum Eigenwijks, die was georganiseerd om de slachtoffers over te halen om de gepleegde strafbare feiten in de buurt, wel aan te geven. De bijeenkomst was georganiseerd door het politiewijkteam. De wijkteamchef zelf en een officier van justitie gaven acte de présence. De bewoners in de zaal kwamen uit alle etnische groepen, maar waren overwegend Hollands. De laatste der Mohikanen. Ze waren zeer gefrustreerd, maar niet eens meer opstandig, eerder lam geslagen. Ze hadden alle hoop opgegeven. Het werd geen vrolijke fuif die avond. 

Obstakel

Eén van de voornaamste belemmeringen bij de opsporing van strafbare feiten door de politie, is het feit dat de blauwe macht een bijzonder slechte informatiepositie heeft in deze criminele buurten, wist Marcouch uit zijn politietijd. De politie wordt in deze buurten gehaat als de duivel zelf, journalisten trouwens ook. De meeste politie-agenten kennen de cultuur niet en spreken de taal niet. ‘Ze kunnen gewoon Houssein niet van Hassan onderscheiden,’ vertelde Marcouch, ‘Voor de meeste agenten lijken al die bontkraagjes op elkaar, snap je? Ze spreken de taal niet, dus ze horen niet wat er onderling wordt bedisseld.’

Een Hollandse stille is in een concentratiebuurt bovendien even opvallend als een Canadese wasbeer in een lingeriezaak. Daarom pleitte Marcouch jarenlang voor het aantrekken van Marokkaanse politie-agenten. Van het stevige slag. Geen dienders die denken dat ze in een sprookje van duizend en één nacht rondlopen en ‘vrede willen stichten’. Uiteindelijk, na jaren trekken, kwamen die Marokkaanse agenten ook.

Maar zo ver was het nog lang niet. Die voorlichtingsavond liep er ook een politieman van de Criminele Inlichtingen Eenheid rond. Hij was zich rot geschrokken, had geen idee dat bewoners zo bang waren en dat helemaal niemand aangifte durfde te doen. Dat was tekenend. Als een medewerker van de ‘inlichtingendienst’ van de politie al zo weinig van de stad weet, dan wekte het geen verbazing dat de pakkans en aangiftebereidheid zo laag waren.

De bewoners zijn kortom te bang om aangifte te doen en zien het bovendien vaak als een volstrekt zinloze activiteit, omdat er bijna nooit iets mee gebeurt

Dat gebrek aan informatie bij de politie wordt nog eens versterkt door de manier, waarop ons strafrechtsysteem werkt. De Nederlandse strafrechters staan namelijk bijna nooit anonieme getuigenverklaringen en aangiftes toe in een strafzaak. Dit is een zeer problematisch aspect van ons strafrechtsysteem, waar ook nooit over gesproken door politici en andere beleidsmakers. Zodra je als burger aangifte doet, staat je naam in het dossier dat de verdachte ook te zien krijgt. In deze buurten kun je dan onmiddellijk repercussies van de daders verwachten: doodsbedreigingen, een vuurwapen tegen je slaap, mishandeling van je kinderen of het vernielen van je auto. Dit speelt in alle stadsdelen in Nieuw-West. Veel van mijn Marokkaanse en Nederlandse contacten, die welwillend waren, weerhield deze gang van zaken hen ervan om naar het politiebureau te stappen.  

De bewoners zijn kortom te bang om aangifte te doen en zien het bovendien vaak als een volstrekt zinloze activiteit, omdat er bijna nooit iets mee gebeurt. Als er wel strafvervolging wordt ingesteld, staan de criminelen meestal binnen de kortste keren weer op straat, in afwachting van hun proces. Het ontmoedigt de aangiftes enorm, juist in de wijken waar veel misdaden worden gepleegd en criminelen de wijk domineren, hoorde ik van mijn Marokkaanse contacten. De meeste Marokkaanse slachtoffers deden bijna nooit aangifte.

Sommige Marokkanen die ik sprak, bedachten slimme, heel eenvoudige methodes, om de dieven van hun auto of scooter zelf op te sporen. Binnen een paar dagen, vonden ze de daders. Maar zelfs dan slaagden ze er vaak niet in om de politie in beweging te krijgen.  

Ingewikkeld betoog

De politiechef en de officier beloofden die avond dat de verklaringen en aangiftes van slachtoffers en getuigen, onder heel bijzondere voorwaarden, anoniem konden plaatsvinden. De officier hield een heel ingewikkeld juridisch betoog met veel slagen om de arm, dat de kern van de zaak totaal miste. Het waren zinloze beloftes. De bewoners wilden gewoon horen dat de criminelen opgepakt werden en dat hun buurt schoon geveegd zou worden. De bewoners wilden horen dat zij beschermd zouden worden, in plaats van de daders; en dat ze zich weer veilig konden voelen. Ze wilden horen dat hun oma’s weer de straat op konden, die nu niet naar buiten durfden. Ze wilden horen dat de Nederlandse rechtsstaat weer een heel klein beetje ging functioneren en zich sterk maakte voor de slachtoffers in plaats van de daders. Maar dat hoorden ze allemaal niet. Want daarvoor had de politie weer die aangiftes en getuigenverklaringen nodig, die hij vaak niet kreeg. Een vicieuze cirkel.

Als er dan eens een jongen werd opgepakt, liep hij vaak binnen een paar uur of een paar dagen later al weer in de buurt rond, in afwachting van zijn proces. Als het dan een half jaar of driekwart jaar later tot een strafzaak kwam, was er altijd wel weer een stafrechter die de criminelen een voorwaardelijke straf oplegde of een straf van slechts één of twee maanden detentie uitdeelde. Daardoor banjerde het gannef  binnen de kortste keren weer in de buurt rond en pakte de draad meteen weer op. Een groot probleem voor de politie, ‘een emmer zonder bodem’, waar toenmalig hoofdcommissaris Welten (Hierover meer in het hoofdstuk: De falende rechtsstaat) en bijvoorbeeld politiecommissaris Leen Schaap terecht over klaagden. Lees het  interview met hem in Het Parool: ‘Politie: inbrekers te snel vrij‘.

Kankerhoer

Enige tijd later sprak ik af met een indo die ik in het wijkcentrum had ontmoet en een Turkse buurman uit zijn flat. De indo, die net als de Turk anoniem wilde blijven, was zachtaardig en berustend, bepaald niet agressief of racistisch. In dit verhaal noem ik hem John. De Karel Klinkenbergstraat bestaat uit een reeks flatgebouwen met vijf woonlagen en plantsoenen ertussen. Ze staan met hun kopse kant loodrecht op de spoorlijn die naar Station Lelylaan loopt. John, die toen 41 was, woonde er met zijn Hollandse vrouw en twee dochtertjes van zeven en negen. Zijn vrouw leefde er vanaf haar geboorte. John kwam al zeventien jaar in de buurt. Hij werkte als beveiliger.

Bij de spoordijk bevond zich een kleine speelplaats met een klimrek, dat jarenlang één van de vaste hangplekken van Mondriaangroep was, ook al wist hij helemaal niet dat de groep een naam had en helemaal in kaart was gebracht. Toen ik hem dat vertelde, was hij verbijsterd: ‘Als ze weten wie het zijn, waarom worden ze dan niet opgepakt?’ De groep bestond volgens John uit zo’n vijftien tot twintig man.

John wist wel dat de mocro’s niet uit zijn buurt kwamen, maar deze locatie hadden uitgekozen om te zuipen en te blowen en dat het ook hun vluchtplek was, als ze berovingen hadden gepleegd op Station Lelylaan. Dat gebeurde dagelijks. Ze verstopten de buit dan tussen de struiken. Hij vond regelmatig open gebroken koffers met kleren in de struiken.

Doordat de Marokkanen de plek hadden geclaimd, konden de buurtkinderen er niet meer spelen. Johns Turkse buurman die vanuit zijn woning op de speelplaats uitkeek, stuurde de kinderen er altijd weg, omdat het gewoon te gevaarlijk was. Maar zelfs kijken was al een probleem. Want als de Turkse buurman naar de speelplaats keek, werd hij meteen bedreigd, vertelde hij. Dan hoorde hij: ‘Kom naar beneden man, dan slaan we je kop eraf.’ Ook John hoorde vaak dergelijke uitnodigende taal van de Marokkanen: ‘Wat moet je nou, kankerkop?’

John was bepaald niet bang uitgevallen, in tegenstelling tot het gros der bewoners. Als zijn vrouw weer eens voor kankerhoer was uitgescholden, stapte hij op de jongens af en sprak ze aan: ‘Je moet die muil eens tegen mij opentrekken eikel!’ Maar de meeste bewoners waren niet zo dapper. Die durfden niet eens meer te kijken, ‘want deze gasten hadden messen en vuurwapens’. ‘Ze waren en zijn heer en meester op straat’.

Kinderen bedreigen

John was vooral bang voor zijn kinderen, want sommigen van die jongens waren echt gestoord tot ver achter hun oren, bedreigden en mishandelden ook hele jonge kinderen in de wijk. John vertelde dat de mocro’s een Egyptisch jongetje van twaalf uit zijn flat  bijvoorbeeld hadden bedreigd bij de speeltuin en pepperspray in zijn gezicht hadden gespoten, om hem te dwingen om bier voor ze te gaan kopen in de supermarkt. Het doodsbange jongetje had geld van zijn vader geleend en was braaf bier gaan kopen.

John vertelde zijn vader over de bedreiging. De vader belde de politie niet, maar stapte met een slagersmes op die Marokkanen af, die vervolgens vluchtten, achtervolgd door de withete Egyptenaar. ‘Hij kreeg ze niet te pakken, anders had hij ze vermoedelijk de strot afgesneden. Dit soort dingen gebeurden hier voortdurend, snap je?’

Als je die Marokkanen op hun gedrag aansprak, werd je teruggepakt.

Het jaar daarvoor hadden leden van de Marokkaanse straatgroep een puppy van zijn dochter, tegen het prikkeldraad gegooid. Het hondenjong probeerde zich los te rukken en kermde zo hevig dat de buren dachten dat er een kind werd vermoord. Eén van de groepsleden probeerde de hondenriem uit de hand van zijn dochtertje van zes los te trekken en draaide daarbij haar vingers om.

John was op zijn werk, toen hij over het voorval werd gebeld door zijn vrouw. Zijn bloed ging koken. Hij scheurde naar huis en beende naar het speelpleintje. Hij had die mocro’s toen uitgelegd waar de dood vandaan kwam. Als ze nog één keer zijn kind of zijn hond zouden aanraken, zou hij ze de strot dicht slaan. Sinds die tijd hadden ze zijn kinderen met rust gelaten. Maar John zat vanaf dat moment gewoon niet lekker meer op zijn werk.

Als je die Marokkanen op hun gedrag aansprak, werd je teruggepakt. Niemand peinsde erover om naar de politie te stappen, want daar verwachtten ze niets van. Dat was de kern van het probleem, vertelde John. John kende een buurman die ook een woordenwisseling had gehad met een Marokkaan en zijn auto was al vijf keer vernield. Johns auto van een half jaar oud, werd ook al een keer flink beschadigd en daar was hij goed ziek van.  

De Nederlandse oudjes die er nog woonden, durfden ‘s avonds al jaren niet meer op straat te komen. Ze kwamen überhaupt nauwelijks meer op straat. Johns bejaarde schoonmoeder die vlakbij hem woonde, werd al verschillende keren bedreigd, één keer door de hele groep en zij zat meestal ook de hele dag binnen.

Bijna alle Nederlanders vertrokken

Ook de verhouding met de andere allochtone bewoners was nou niet echt eclatant, een enkele uitzondering daar gelaten, vertelde John. De allochtone bewoners in zijn wijk keken hem nooit aan en groetten hem ook nooit. Je kon hun blik niet vangen. Ze gedroegen zich altijd achterdochtig en vijandig, vertelde hij.  

De meeste Marokkaanse en Turkse meisjes moesten hier vanaf het moment dat ze in de pubertijd kwamen, ook altijd binnen blijven, wist John.

Het viel John op hoe onbeschoft en vijandig een deel van de Marokkaanse jongens in zijn buurt waren tegen de Nederlandse wijkbewoners. John moest het in zijn jeugd niet in zijn harses halen om tegen een oudere dame te zeggen: ‘Wat moet je nou, kankerhoer?’ Dat was echt ondenkbaar. Maar die Marokkaanse jongens in zijn buurt deden dat wel. Ook de hele jonge jongetjes. ´Dat begint al bij acht of tien jaar hoor! Die jongens krijgen helemaal geen opvoeding. Ze zijn vaak van school getrapt en worden aangestoken door de andere jongens. Dat hoor ik van de Marokkanen en de Turken zelf in onze buurt. Met sommige Marokkanen en Turken kun je praten, met anderen weer niet. Maar allemaal zijn ze heel achterdochtig.´

Bijna alle Nederlanders waren vertrokken. Alleen een handjevol woonde nog in de buurt. Er woonde hier nu een mengelmoes van Marokkanen, Turken, Ghanezen, Surinamers, Antillianen en Joegoslaven. Maar de Turken en de Marokkanen domineerden de buurt.

Zijn dochtertjes kwamen op een dag thuis, met het verhaal dat ze niet met de andere kinderen in de buurt mochten spelen omdat ze geen moslims waren. ‘Hoe worden die kinderen opgevoed,’ vroeg John zich af. ‘Worden ze met haat opgevoed?’

Naast hem in de flat woonde een Ghanese buurman, waarvan de kinderen niet buiten mochten spelen. ´Ook de kinderen van een andere Turkse buurman mochten niet buiten komen, vanwege dat tuig. Hij is verhuisd. Ik heb wel eens geprobeerd om ouders uit de buurt te mobiliseren om wat aan die buurtterreur te doen. Je kunt toch niet in een buurt blijven wonen waar de kinderen niet eens meer buiten kunnen spelen? Wat is dat voor een buurt? Maar er was gewoon heel weinig interesse. Verschillende allochtone bewoners zeiden tegen me: “Loop niet zo te zeiken man!”’

Lees ook de eerdere hoofdstukken.

Woensdag in hoofdstuk 10 onder meer:

Ik sprak uitgebreid met een huisbezoekster die voor het stadsdeel werkte. Faiza, niet haar echte naam, was open, kritisch, niet op haar mond gevallen en beschikte ondanks de dagelijkse ellende, die ze meemaakte over een onverwoestbaar goed humeur. Faiza wist veel van wat er zich achter de voordeur afspeelde in Overtoomse Veld en de Staalmanpleinbuurt, doordat zij dagelijks gezinnen bezocht en uitgebreid met de vrouwen in de buurt sprak. Faiza trof op haar tochten door de buurt veel  vrouwen aan, met psychische klachten. Ze zag veel alleenstaande moeders met een stoet kinderen, die geen opleiding hadden en ‘ontiegelijk veel bewoners met schulden.’ Ze kwam regelmatig gevallen van ernstige mishandeling van vrouwen tegen. ‘Wij komen thuis bij die vrouwen, zonder dat ze die dikke jas en sjaal aan hebben, waar ze normaal gesproken buiten mee lopen. Wij zien dan letterlijk de blauwe plekken en wonden.’