Ahmed Marcouch, een politieke biografie

20-01-2014 14:00

dossier_marcouch_530

Zijn zoon Ahmed was vast besloten om er geen zootje van te maken, toen hij in het kader van de gezinshereniging als tienjarige met het gezin naar Amsterdam afreisde. Marcouch bracht zijn jongste jeugd door in Marokko en werd geboren in Beni-Boughafer in de buurt van Nador. Marcouch was, toen hij in 1979 naar Amsterdam verhuisde, nog nooit naar school geweest en een volstrekte analfabeet. Beni-Boughafer was nagenoeg afgesloten van de buitenwereld. Er woonden toen een paar honderd gezinnen waarvan de meerderheid van de mannen op den duur als gastarbeider in het buitenland en vooral in Amsterdam woonde en werkte. In het dorp was geen elektriciteit, stromend water, geen radio en maar één televisie in het plaatselijke koffiehuis.

Zijn moeder stierf toen Ahmed Marcouch nog heel jong was. Hij heeft geen bewuste herinneringen aan haar. Na haar dood hertrouwde zijn vader en kreeg hij met zijn tweede vrouw nog vijf kinderen.

‘Kinderen moet je hier toch echt zelf opvoeden’

Marcouch’ vader woonde vanaf 1967 in Amsterdam in een pension aan de Amstel met een groot aantal gastarbeiders uit hetzelfde dorp en werd pas twaalf jaar later met zijn gezin herenigd. Zijn zoon Ahmed werd in 1969 geboren, maar hij kreeg in het Marokkaanse geboorteregister de identiteit en geboortedatum (1966) van een eerder overleden broertje met dezelfde naam. Het betekende dat Marcouch jarenlang, tot hij op zijn achttiende een identiteitskaart kreeg, moest acteren als iemand die drie jaar ouder was. Hij moest van jongs af aan op zijn tenen moest lopen en zich razendsnel ontwikkelen.

 

‘In een stad als Amsterdam bestaan Marokkaanse familienetwerken niet en kijkt niemand naar je om. Een groot deel van de Marokkanen weet niet dat je kinderen hier zelf moet opvoeden. Omdat een flink deel van de Marokkanen die naar Nederland kwam zich hier niet aanpaste is het fout gegaan’

 

In Marcouch’ geboortedorp Beni-Boughafer was een groot deel van de bewoners familie van elkaar. ‘Iedereen wist wie jij was en ik werd mede opgevoed door mijn oma, mijn oom, door de buren en door de imam,’ vertelde Marcouch.
‘Iedereen voedde jou op, maar in een stad als Amsterdam bestaan die familienetwerken niet en kijkt niemand naar je om. Het is voor mij echt raadselachtig, maar een groot deel van de Marokkanen weet gewoon niet dat je kinderen hier toch echt zelf moet opvoeden en dat je daar in een compliceerde samenleving zoals je in Nederland hebt heel veel voor moet doen. Omdat een flink deel van Marokkanen die naar Nederland kwam zich hier niet aanpaste is het fout gegaan.’

‘Er kunnen dan wel Marokkanen bij jou in de straat wonen, maar dat zegt niks, want die voelen zich helemaal niet verantwoordelijk voor jou. Als je ouders jou dan ook nog eens niet in de gaten houden wordt je een normloos kind en groei je op voor galg en rad.’

Tijdmachine

Hij beschreef die vlucht in 1979 van Marokko naar Nederland later alsof hij in een tijdmachine was gestapt en in de toekomst was beland. Toen het gezin op Schiphol landde waren zijn eerste indrukken verpletterend. Hij zag enorme mensenmassa’s in de grote hallen, vrouwen met ontbloot hoofd en blote benen. Hij zag voor het eerst in zijn leven roltrappen en winkels vol met dure en luxueuze spullen, die totaal onbekend voor hem waren.

Het gezin trok in de krappe tweekamerwoning van vader Marcouch op de Beukenweg 5 in Amsterdam-Oost, in de Oosterparkbuurt. Van 150 vierkante meter in Marokko naar 40 vierkante meter op de derde verdieping, met de douche op zolder. ‘Maar Amsterdam was voor mij ook de school van beschaving. In Amsterdam ben ik gemaakt tot wie ik nu ben. Ik ben door de jaren heen steeds meer van Amsterdam gaan houden. Hoe meer ik over Amsterdam weet, hoe meer die stad deel gaat uitmaken van mijn ziel.’

Soberheid, discipline en structuur

Als kind en puber werd hij door zijn vader kort gehouden. Er heerste thuis in het gezin van zes kinderen soberheid, discipline en structuur. Dat was zijn redding. Als de kinderen niet op school waren of werkten moesten ze altijd thuis zijn. Op tijd, anders hadden ze een probleem.

Vanaf zijn tiende jaar, zijn werkelijke leeftijd, moest Ahmed aan het gezinsinkomen bijdragen. Ze hadden het niet breed. Er was alleen olijfolie als broodbeleg en verder at het gezin aardappelen, witte bonen en ’s avonds soep. Op een foto van de zitkamer die Marcouch mij toonde was te zien hoe karig het huis was ingericht: een versleten driezitsbank, een oude tweedehands zwart-wit-televisie, een klein tafeltje en één fauteuil. Er hing niets aan de muren.

‘Wij hadden daar natuurlijk ook moeite mee,’ vertelde Marcouch. ‘Aan de andere kant hadden we voor het eerst stromend water, elektriciteit, stoelen en een bank. We hoefden niet langer op de grond te slapen, maar kregen een echt bed. We stonden heel vroeg op en gingen de Koran lezen. Daarna ging ik mijn Volkskrant-wijk lopen en vertrok ik naar school. Na school keerde ik terug naar huis om te eten en werkte daarna nog tweeënhalf uur als schoonmaker. Ik verdiende terwijl ik op school zat al ruim twaalfhonderd gulden per maand. In de zomervakanties had ik daarnaast ook nog een vakantiebaan. Ik betaalde mijn eigen schoolboeken en die van mijn zusje en broertje.’

Grote drang om er iets van te maken

Zijn vrije tijd, ook tijdens zijn tienerjaren, was volledig gevuld. Alle kinderen moesten meehelpen met het huishouden en boodschappen doen. Op alle zaterdagen en zondagen ging Ahmed naar de Koranschool om Arabisch te leren. ‘Die foute jongens had ook ik wel degelijk in mijn omgeving. Het was niet zo dat ik daar helemaal niet mee in aanraking kwam,’ vertelde Marcouch.

 
KlassefotoMarcouch
 

‘Maar mijn vader was altijd aan het preken dat ik de goede dingen moest doen in het leven. Hij was streng, stelde veel eisen, maar hij was ook heel consequent. Hij gaf het voorbeeld door zijn eigen goede gedrag. Mijn vader had veel ambitie met mij en ik raakte daar mee besmet. Door mijn vader kreeg ik een grote drang om er iets van te maken. Door hem ben ik harder gaan lopen dan de rest en liet ik me niet in met allerlei foute verleidingen. Ik wilde mijn diploma halen. Ik wilde dat mijn vader trots op mij was.’

Snel zelfstandig, maar Allah hield hem in de gaten

Bovendien hield Allah hield hem altijd scherp in de gaten, keek als het ware over zijn schouder mee, om hem op het juiste pad te houden. Zo voelde Marcouch dat. Marcouch had ook het geluk dat hij op een goede basisschool terechtkwam, de Vierde Montessorischool in de Tweede Boerhaavestraat in de Oosterparkbuurt in Amsterdam-Oost. Hij was slim en zeer gemotiveerd door zijn achtergrond om zich te ontwikkelen en leerde binnen twee jaar lezen, schrijven en de Nederlandse taal beheersen.

Na de basisschool ging Marcouch naar de LTS en werd hij Volkskrant-bezorger op de Kadijken (Plantagebuurt) en de Tsaar Peter-buurt in Amsterdam-Oost. Hij probeerde de krant te lezen maar begreep er natuurlijk geen bal van. Beetje bij beetje ging hij meer begrijpen en veroverde de taal. ‘Door mijn opvoeding in Beni-Boughafer werd ik gedwongen om heel snel zelfstandig te worden en mijn persoonlijkheid te ontwikkelen. Dat was een voordeel vergeleken bij veel allochtone kinderen die hier geboren zijn. De meeste allochtone kinderen hier hebben peuteronderwijs gehad, basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kunnen nog steeds niet fatsoenlijk Nederlands spreken en schrijven.’

Afgewezen bij de politie

Marcouch verliet het ouderlijk huis al op zijn zestiende en betrok een woning in Nieuwendam in Amsterdam-Noord, toen hij nog op de mts zat. Een paar jaar later, op zijn negentiende, trad hij in het huwelijk met een achttienjarige nicht uit Marokko, waar hij vijftien jaar mee getrouwd bleef en drie kinderen bij kreeg. Zijn kinderen, die hij heel vaak ziet, en hun moeder wonen nog steeds in Amsterdam-Noord.

Ondanks zijn ambitie had Marcouch op zijn achttiende eigenlijk nog maar weinig opleiding genoten. In 1987, toen hij achttien was, solliciteerde hij bij de politie maar werd afgewezen. ‘Je kwam binnen in een barak in Hilversum en daar zat een autoritaire tante met een stopwatch en een stapel papieren. Ik was toen nog erg timide, onzeker en gespannen. Ik kwam niet door mijn testen heen. Ik was misschien ook gewoon te jong om toegelaten te worden, maar die afwijzing kwam wel keihard aan.’

‘Politie zoekt Turken en Marokkanen’

Hij werkte vervolgens als verpleger in het Leo Polakhuis, een bejaardentehuis in Amsterdam. Daarna had hij drie jaar lang een betrekking als proces operator in ploegendienst bij Van Leer gemetalliseerd papier. Hij zag daar collega’s op hun vijftigste, na dertig jaar trouwe dienst, ontslagen worden en dacht: ‘Hier moet ik niet oud worden.’
Vervolgens ging hij een jaar aan de slag als schoonmaker bij Rentokil, ook al geen baan met lonkende vergezichten.

Maar er kwam een nieuwe kans bij de Amsterdamse politie. In 1992 zag hij een advertentie in het Amsterdams Stadsblad: ‘Amsterdamse politie zoekt Turken en Marokkanen‘.

Verrader in de Indische buurt

Hij solliciteerde op het wijkbureau Balistraat in de Indische buurt in Amsterdam-Oost. Ze wilden hem nu wel hebben. Hij begon in 1993 op de politieschool in Slotervaart met zijn opleiding, waar hij samen met een groep andere allochtone aspirant-agenten van uiteenlopende etnische afkomst zijn plaats binnen de Amsterdamse politiewereld moest bevechten. Maar vanaf dat moment werd hij al door een deel van de Marokkanen in de Indische buurt als een verrader gezien.

Aan de andere kant werd Marcouch toen hij als agent op bureau Balistraat ging werken aanvankelijk ook in de gaten gehouden door zijn leidinggevenden, vertelde hij. Zijn meerderen hielden in de gaten of hij zich bij het verbaliseren niet liet leiden door misplaatste etnische solidariteit met de Marokkaanse bewoners.

 

‘”U denkt toch niet dat wij op dit niveau discrimineren?”, zei de hoofdcommissaris. De politietop heeft nooit toegegeven dat ze een fout hebben gemaakt. Ik wist dat ik me bij de politie niet verder kon ontwikkelen en ben vertrokken.’

 

‘Maar ze hadden er op bureau Balistraat ook belang bij dat wij als groep allochtone agenten zouden slagen,’ vertelde Marcouch. ‘Uiteindelijk werd het wijkteam Balistraat wel een voorbeeld van de manier waarop je kunt zorgen dat allochtonen goed integreren bij de politie.’

Gigantisch veel zelfvertrouwen

Zijn baan bij de politie was, achteraf bezien, enorm belangrijk voor Marcouch’ ontwikkeling. Al op de politieschool ontwikkelde de aanvankelijk zo schuchtere en verlegen Marcouch ‘gigantisch veel zelfvertrouwen’.

Na afronding van de politie-opleiding ging hij naast zijn werk als agent maatschappijleer aan de Hogeschool van Amsterdam studeren. Binnen het wijkteam kreeg hij al snel het vertrouwen van zijn wijkteamchef en begeleidde twee jaar later al nieuwe surveillanten en klom vervolgens op tot rechercheur.

Discriminatoire afwijzing

Op 31 december 2000 vertrok Klaas Wilting, de politiewoordvoerder en BN’er die jarenlang hèt gezicht van de Amsterdamse politie was. Marcouch solliciteerde naar de vacante betrekking. Het leek hem een mooie stap nadat hij bijna negen jaar achtereenvolgens als straatagent en buurtregisseur had gewerkt, de rang van brigadier had bereikt (vijf jaar) en een aantal jaren bij de recherche had gezeten. Maar hij kreeg opnieuw met een stevige afwijzing te maken. De Amsterdamse politie wilde dan weliswaar Turken en Marokkanen bij het korps, maar een Marokkaan als woordvoerder bleek toch een brug te ver.

Hij was op een gegeven moment nog de enige overgebleven kandidaat, maar hoorde toch dat hij geen woordvoerder kon worden ‘gezien zijn betrokkenheid bij de Marokkaanse gemeenschap’, zoals het door de toenmalige politietop werd geformuleerd. Hij kreeg vervolgens een brief waarin deze evident ‘discriminatoire’ afwijzing zwart op wit was vastgelegd. Hij heeft die brief altijd bewaard en ik heb hem gelezen.

‘U denkt toch niet dat wij discrimineren?’

‘Ik wist niet wat ik hoorde,’ zei Marcouch. ‘”Wat nou betrokkenheid bij de Marokkaanse gemeenschap?” dacht ik. Ik was jarenlang altijd loyaal aan de politie geweest, ik was de ambassadeur van de politie tegenover die groep. Ik had inderdaad veel met en voor Marokkanen gedaan, maar ik had die achtergrond en kennis nou eenmaal en die juist ingezet voor de politie en heel wat branden geblust.’

Pas anderhalf jaar na het debacle voerde Marcouch een gesprek met de toenmalige hoofdcommissaris Jelle Kuiper over zijn afwijzing. Marcouch omschreef die ontmoeting zo: ‘Kuiper zat onderuit gezakt in zijn stoel en zei: “Wat vervelend dat het allemaal zo is gelopen meneer Marcouch”.
“Voor mij hoeft het niet meer”, heb ik toen geantwoord, “als we binnen de politie zo met elkaar omgaan dan maak ik mij echt zorgen”.
“U denkt toch niet dat wij op dit niveau discrimineren?”, zei Kuiper.’

Fouten politietop nooit toegegeven

‘Ik stelde toen vast dat de argumenten waarmee ik was afgewezen, niets te maken hadden met mijn kennis en capaciteiten, maar blijkbaar wel met mijn betrokkenheid bij de Marokkaanse gemeenschap. Ik had dat nota bene zwart op wit in een brief staan. Als ik vanwege mijn Marokkaanse betrokkenheid geen voorlichter kon worden dan kon ik ook absoluut niet meer als brigadier in de Indische buurt werken.’

‘De politietop heeft nooit toegegeven dat ze een fout hebben gemaakt. Ik wist dat ik me bij de politie niet verder kon ontwikkelen en ben vertrokken.’

Afkicken van de politie

Maar Marcouch had ondanks dit debacle veel moeite om van de politie af te kicken. Hij miste zijn ‘familie’ in het wijkteam en de vele vrienden die hij bij de politie had gemaakt enorm. ‘Ik heb de mooiste tijd van mijn leven gehad bij de politie. Ik heb er tien jaar gewerkt en draag de politie nog steeds een warm hart toe.’

‘Al die jaren, als ik het politiebureau in de Balistraat binnenkwam, begon ik altijd te zingen. Ik had dat zelf niet eens in de gaten. Ik had eigenlijk ook nooit gedacht dat ik ooit nog iets anders zou gaan doen want daarvoor had ik te veel moeite moeten doen om bij het korps te komen.’

Na zijn vertrek bij de politie, werkte Marcouch bij het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit aan de Politieacademie als projectleider van de expertgroep en vervolgens nog een aantal jaren als Procesmanager Jeugdbeleid & sociale veiligheid in het voormalige Stadsdeel Zeeburg in Amsterdam-Oost, voordat hij stadsdeelvoorzitter in Slotervaart werd.

 
Lees ook de eerdere hoofdstukken.
 

 
Morgen in deel 1 van hoofdstuk 4:
 

” De meeste leden van de lokale PvdA-afdeling in Slotervaart, in meerderheid autochtoon Hollands en geworteld in de wijk, zaten dan ook niet op deze charmant glimlachende muzelman te wachten. Waarom kregen ze deze totaal onbekende en politiek onervaren Marokkaan in hun schoot geworpen? […] In de wijk hoorde Marcouch daarnaast van sommige Hollandse kiezers dat ze niet meer gingen stemmen op de PvdA, omdat ‘Jullie de Partij van de Allochtonen zijn geworden’. ‘Het was huilen en lachen tegelijk, maar ik ben gewoon aan de slag gegaan,’ vertelde Marcouch. ‘Ik had heel veel vrijwilligers die huis-aan-huis gingen aanbellen met de vraag: “Gaat u wel stemmen?” Ik voerde campagne in de moskee en verder in de hele stad samen met de toenmalige wethouder Aboutaleb. “